BALLADE | |
VAN DE TER DOOD VEROORDEELDEN | |
'God, help mij vrouw en kinderen! Ik kom wel terecht.' | |
Opschrift, haastig met potlood gekrab- beld op de binnenkant van een celdeur in het Haagse Binnenhof. | |
VOOR JAN
Een zware hand legde zich op zijn schouder
Er zat een jonge man in Scheveningen,
En in de cel daarnaast een jonge jongen
Allen, allen: de man met grijze haren
Prinsesse van Oranje, hoog verheven, | |
Yge Foppema, de dichter van dit zgn. verzetsvers heeft alleen tijdens de bezetting (1940-1945) geschreven. Ervoor niet, erna niet. In mei 1980 schreef hij ter gelegeheid van de 4e druk bij Amphora Books (ISBN 90 6446 014 0) schreef hij een verantwoording waaruit het volgende: De Ballade van de ter dood veroordeelden werd in 1943 geschreven na een lang nachtelijk gesprek met de celgenoot (Jan Verhagen) aan wie het gedicht is opgedragen. Het wil niet zeggen dat de aangeduide personen ook werkelijk ter dood waren veroordeeld, alleen dat zij zich er volledig van bewust waren dat die mogelijkheid hun boven het hoofd hing en dat zij dit aanvaardden. Van de personen heb ik er enkelen na de oorlog teruggezien, zoals 'de man met grijze haren': de Zaanse houthandelaar Klaas Rot (later: Rote).'Binnenhof': daar was in Den Haag het hoofdkwartier van de Duitse SD (Sicherheitsdienst), een politie-organisatie. 'Haaren': executieplaats bij Vught. |