BALLADE
VAN DE TER DOOD VEROORDEELDEN
'God, help mij vrouw en kinderen!
Ik kom wel terecht.'
Opschrift, haastig met potlood gekrab-
beld op de binnenkant van een celdeur
in het Haagse Binnenhof.
VOOR JAN

Een zware hand legde zich op zijn schouder
en onderbrak zijn dagelijkse gang.
Heel even ging zijn adem wat benauwder,
toen ging hij rustig mee. Hij was niet bang.
Dat dit eens komen moest, wist hij al lang.
Wie die de strijd aanbindt, schuwt de gevaren?
Menig soldaat sterft in zijn jonge jaren,
maar het land riep en hij volgde die drang.
Op 't Binnenhof heeft hij heel zacht gezegd:
Heer, help de mijnen! Ik kom wel terecht.

Er zat een jonge man in Scheveningen,
die had gesaboteerd en opgeruid,
wapens gesmokkeld en nog andre dingen,
tot hij verraden werd. Toen was het uit.
En een paar cellen verder zat zijn bruid.
Ze waren altijd in elkaars gedachten,
ze wisten beiden wat hun stond te wachten:
een vonnis, en zes kogels tot besluit.
Iedere avond hebben zij gezegd:
Heer, help de ander! Ik kom wel terecht.

En in de cel daarnaast een jonge jongen
die steeds de vreugde van zijn ouders was.
Toen hij thuis was, had hij altijd gezongen,
zijn ogen waren klaar als helder glas.
Hij nam zijn leven toen het nog maar pas
begon en lei het in de schaal der vrijheid.
Hij offerde het met dezelfde blijheid
waarmee hij door zijn jeugd gedarteld was.
Steeds heeft hij dit gebed voor God gelegd:
Heer, help mijn ouders! Ik kom wel terecht.

Allen, allen: de man met grijze haren
die elke avond psalmzingt in zijn cel,
de jeugdigen, en die op rijper jaren
gehoorzaamden het innerlijk bevel,
zij stonden op hun post en wisten wel:
wij zijn gering in aantal, weinig krachtig,
de vijand is barbaars en overmachtig
en als hij toeslaat, treft zijn wraak ons fel
en het vergaat ons en de onzen slecht ...
God sta hen bij! Wij komen wel terecht.

Prinsesse van Oranje, hoog verheven,
die het symbool van ons verlangen zijt,
wij weten wel: dit kost ons straks het leven,
wij zien het licht nog maar een korte tijd.
Maar als wij aanstonds vallen in de strijd
en eenzaam sterven op de hei in Haaren,
dan willen wij een laatste zucht bewaren
voor dit gebed op weg naar de eeuwigheid:
Heer, Uw soldaat, die sneuvelt in 't gevecht,
smeekt U: help Holland! Ik kom wel terecht.

Yge Foppema, de dichter van dit zgn. verzetsvers heeft alleen tijdens de bezetting (1940-1945) geschreven. Ervoor niet, erna niet. In mei 1980 schreef hij ter gelegeheid van de 4e druk bij Amphora Books (ISBN 90 6446 014 0) schreef hij een verantwoording waaruit het volgende:
De Ballade van de ter dood veroordeelden werd in 1943 geschreven na een lang nachtelijk gesprek met de celgenoot (Jan Verhagen) aan wie het gedicht is opgedragen. Het wil niet zeggen dat de aangeduide personen ook werkelijk ter dood waren veroordeeld, alleen dat zij zich er volledig van bewust waren dat die mogelijkheid hun boven het hoofd hing en dat zij dit aanvaardden. Van de personen heb ik er enkelen na de oorlog teruggezien, zoals 'de man met grijze haren': de Zaanse houthandelaar Klaas Rot (later: Rote).'Binnenhof': daar was in Den Haag het hoofdkwartier van de Duitse SD (Sicherheitsdienst), een politie-organisatie. 'Haaren': executieplaats bij Vught.