“De meest woordelijke vertaling in het Nederlands”, “En nu lezen wat er echt staat”. Het zijn geen geringe woorden, waarmee een recente folder van uitgever Skandalon de Naardense Bijbel aanbeveelt. Toegegeven, wat de afdeling Marketing zegt, is nog niet hetzelfde als wat de auteurs beweren. Daarom is het goed om de intenties van het “vertaal- en redactieteam” te peilen in hun eigen inleiding (in dit geval een Ter verantwoording achteraf).
Het meest kenmerkende van de Naardense Bijbel is volgens deze Verantwoording samengevat in twee zinnen:
• eendere woorden eender, en
• de tegenwoordige tijd
Tegenwoordige tijd
Hebreeuwse en Griekse werkwoorden in een bepaalde vorm (imperfectum en aoristus), nl de verledentijd (‘liep’), worden in de Naardense Bijbel in de tegenwoordige tijd weergegeven (‘loopt’). Andere tijden worden wel ‘gangbaar’ vertaald (dus als ‘liep’ of ‘heeft gelopen’, etc weergegeven) . “In de context van de gewone tegenwoordige tijd werkt dat soms verrassend; de indruk wordt dan gewekt dat de schrijver even uit het verhaal stapt, even afstand neemt”. Een interessant vertaal perspectief. En het levert zeker verrassende wendingen op, zoals in Handelingen 2: “(43) Er komt ontzag / over alle ziel; / door de apostelen / komt er een veelheid van / wonderen en tekenen. / (44) Allen die zijn gaan geloven / op die plek / hebben alles gemeenschappelijk gehad: /(45) have en goed hebben ze verkocht..”
Er ontstaat een soort Verfremdungseffekt. Terugkijkend lijkt de tegenwoordige tijd van vers 43 een toekomstige tijd te zijn, bijna profetisch. De vraag is alleen – is dat effect ook aanwezig in het Grieks?
Klassieke teksten en met name Latijnse maken veelvuldig gebruik van de zgn ‘presens historicum’. Wij kennen dat in het Nederlands ook: een relaas wordt verteld in de verleden tijd en gaat plotseling over in de tegenwoordige. “Ik bladerde een oud dagboek door nog eens door. En plotseling lees ik daar hoe wij elkaar hebben ontmoet”. Het is van belang om te beseffen, dat de insteek voor de Naardense vertaling hier andersom is. De oorspronkelijke tekst heeft een verleden tijd, maar de vertalers kiezen ervoor om die in een tegenwoordige tijd weer te geven 1. We kunnen bevestigen dat er een interessant effect optreedt, maar niet dat daarmee “eindelijk te lezen is, wat er nu echt staat”. Integendeel.
Eendere woorden
Elke vertaalvisie die zegt concordantie serieus te nemen, komt daarmee vroeg of laat in de problemen. Om uiteenlopende redenen. Ten eerste kan een woord in de brontaal meerdere betekenissen hebben, die natuurlijk niet allemaal overeenkomen met een woord in de doeltaal. Maar soms heeft een woord niet zo zeer meerdere betekenissen, maar een breed betekenisveld. Een mooi voorbeeld is altijd het Hebreeuwse woord ‘nachal’. Beek, dal, waterloop, meestal een droge bedding, in het seizoen een woeste stroom – voor een dag. Het Arabische woord ‘wadi’.
Soms steken mensen een wadi over en soms legeren ze zich erin. Vaak wordt in het eerste geval beek of rivier gebruikt in het tweede geval dal. Ook de Naardense Bijbel ziet Jakob met zijn have en gezin de beek Jabok overtrekken. En leven vissen in water in Leviticus 11:9. Heeft de Nieuwe Bijbelvertaling uit 2004 slechts ‘functionele concordantie’ als uitgangspunt genomen, het valt voor deze Naardense Bijbel op, dat concordantie ‘binnen de horizon van één hoofdstuk wordt nagestreefd’. Dat is een opmerkelijk kleine scope. Ook worden er nadrukkelijk voorbeelden van het tegendeel genoemd: het Hebreeuwse ‘am’ (“volk”) wordt vertaald als ‘gemeente’ (Uw gemeente Israël in Deut 21:8), ‘gemeenschap’, ‘manschap’, ‘medemens’. Het zijn allemaal zeer legitieme keuzes binnen de vertaalopvatting van de Naardense Bijbel. Maar het geeft geen sterkere papieren aan de claim uit de folder, ‘nu lezen wat er echt staat’.
En het is geen claim van de afdeling Marketing alleen want al in de eerste alinea van de Verantwoording geven Oussoren, Ronhaar en De Vlieger aan, dat het bedoeling is geweest om een nog “letterlijker” vertaling te bieden dan de Statenvertaling. We hebben gezien, dat in elk geval de twee belangrijkste kenmerken (tegenwoordige tijd en de haat-liefde-verhouding met concordantie), daar niet aan bijgedragen hebben.
Er is ook nog wat fundamentelere kritiek mogelijk op deze vertaling. We zien daar wat van terug in de lof die de seculiere pers dit boek geeft. ‘Het geheel is niet alleen een wonder, maar vooral grote literatuur’, zoals Het Parool wordt aangehaald in de folder. Als een Bijbelvertaling een product van literatuur moet zijn, behelst dat ook dat het origineel een product van literatuur is, ja een cultuurproduct. Dat is een heel belangrijk uitgangspunt.
Mag ik als historisch-taalkundige en daarom letterkunde-leek toch deze, technische, definitie van literatuur voorstellen? Het is
• door mensen verzonnen
• talige
• fictie
• met de bedoeling om kunstzinnig te zijn
Daarmee is het geen gegenereerde tekst van een computer, geen beeldhouwwerk, geen krantenartikel en geen streekroman.
Het is nogal een verschil in Bijbelopvatting als je bovenstaande aanhangt of daarentegen bijvoorbeeld de overtuiging, dat de Bijbel voldoet aan slechts één van die eigenschappen: Taligheid. En dat het niet door mensen is verzonnen, geen fictie is en ook kunst niet als doel heeft. Maar redding van mensen.
Dat neemt niet weg, dat de Heilige Geest tot indrukwekkende poëzie inspiratie heeft gegeven, dat ook het proza bordevol structuur zit, en elders zit het vol stijlfiguren en uitvoerige beeldspraak.
De Bijbel al of niet als cultuurproduct; ervaringen van mensen met wat zij God noemen, of de ervaringen van God de Schepper, met Zijn schepsels.
Laten we kijken naar de openingszin van Gen 1 in Naardense editie.
Sinds het begin is God schepper, – van de hemelen en de aarde.
In het Hebreeuws staat er woordelijk “In het begin schiep God de hemel(en) en de aarde”. We weten dat de tegenwoordige tijd wordt gedicteerd door de vertaalopvatting, maar het staat er niet. Het eerste woord beresjit – ‘in het begin’ (in het Hebreeuws wordt het voorzetsel aan het zelfstandig naamwoord vast geschreven), staat nog vier keer in de Bijbel, alle vier de keren in Jeremia en alle keren vertaalt de Naardense Bijbel dat met ‘in het begin’. Niet in Genesis. Het is interessant om te lezen wat de inleiding (geschreven door Benno Bernard en Geert van Istendael) hierover zegt. (p. 10) “Laten we dus maar bij het begin beginnen en Oussorens Genesis naast die van de vaderen leggen (..) In den beginne schiep God de hemel en de aarde (..). Prachtig Nederlands, maar fataal-historisch”.
We hadden al gezien wat er in het Hebreeuws staat . Maar kennelijk is een literaire, niet-historische opvatting van de Schrift van node, om te kunnen lezen “wat er ècht staat”. Maar het is natuurlijk precies andersom. De Schriftopvatting bepaalt wat je leest en hoe je het leest. En je vertaalopvatting bepaalt hoe je het weergeeft in Nederlands. Maar een Schriftopvatting vertelt mij niet wat er echt staat, het vertelt mij wat de Schriftopvatting echt is. En het is onverklaarbaar, waarom beresjit in Genesis als “in het begin” weergeven, niet ècht laat zien wat er staat en in Jeremia wel. Bovendien maakt de Naardense vertaling van het werkwoord “scheppen” (in de imperfectum) een zelfstandig naamwoord (“schepper”). Je kunt veel doen met een vertaalopvatting als die van de Naardense Bijbel, maar één ding niet. En dat is een ‘letterlijker’ vertaling maken dan de Statenvertaling.
Wat tot slot nog opvalt aan de Naardense Bijbel is het gebruik van het woord Ene, als weergave van JHWH, de naam van God, die nooit werd uitgesproken. In de synagoge klonk dan adonai ([mijn] Heer) of ha shem (de Naam). Ene geldt dan als ‘vervanging van het type de Heer en de Naam’. Verschil is natuurlijk wel, dat Heer (of HEERE, zo u wilt), wel extra papieren heeft: omdat de naam als adonai werd uitgesproken èn de klinkers daarvan bij JHWH werden geschreven. Ook als aanduiding van de andere leeswijze. JHWH (het blijft gissen zonder de klinker-informatie) moet zo veel betekenen als ‘de Ik ben’. ‘Ene’ komt dus uit de lucht vallen (maar niet van heel hoog) en is ook daarin niet bepaald een onderbouwing van de claim – en nu lezen wat er echt staat.
—-
(1) Dat de beroemde rabijnse commentator Rasji voorbeelden geeft voor het opvatten van een verleden als tegenwoordige tijd en andersom, is geen argument voor het altijd opvatten van de verleden als tegenwoordige tijd. De Ter verantwoording noemt geen bronplaatsen, maar in de Masoretische tekst is het ‘qere ketiv’ een bekende aantekening: “gelezen A, maar geschreven B”. Dat is geen aanwijzing van hoe de verledentijd moet worden vertaald, maar het betreft een tekstkritische aanmerking bij een individueel vers. Datgene dat de Masoreten zich niet konden voorstellen dat er werkelijk stond, en liever hadden gelezen.
Hoe ongegeneerd de Bijbel ook de woorden hemel en hel gebruikt, volgens velen (ook christenen) bestaat er eigenlijk geen hel, zeker niet als plaats van eeuwige oordeelsbestemming met vuur en tandengeknars. Dat is maar middeleeuwse bangmakerij. En dan volgt al snel dat ook de hemel figuurlijk is bedoeld.
Anderzijds of misschien wel aansluitend bij dat overdrachtelijk gebruik, zijn hemel en hel alledaagse woorden geworden. Een wielerwedstrijd in het noorden van Frankrijk over wegen met slecht wegdek heeft als bijnaam “de Hel van het Noorden”. Of een bijzonder geslaagd gerecht heet “hemels” te zijn. Zelfs hoorde ik niet lang geleden van een voetballer met een “goddelijke” pass in de benen. Oorspronkelijk Bijbelse termen ondergaan een wereldse vervlakking maar ook vermenging met oude heidense begrippen. De duivel (compleet met rode maillot, hoorntjes en een staart), woont in de hel en engelen zijn (bijzonder) schone dames. Zelfs een orthodox en door mij zeer gewaardeerd christelijk werk als “The Screwtape Letters” (Brieven uit de hel) van C.S. Lewis heeft toch deze voorstelling van de hel als woonplaats van de duivel (‘Our father below’).
Maar het is niet alleen modern pantheïsme of spiritueel materialisme. Onze Germaanse inborst zingt zijn stemmetje mee. Het Nederlandse woord ‘hel’ komt met al haar zussen van het proto-germaanse *haljō (“onderwereld”). (‘Proto-‘ duidt op een gemeenschappelijk oergermaans dat vóór het Nederlands, Duits, Engels, Noors, Zweeds, etc moet hebben geklonken. De asterisk voor *haljō betekent dat we dat woord niet in een schriftelijke overlevering hebben aangetroffen, maar hebben gereconstrueerd.) ‘Hel’ in Oud-Noorse sagen (van proto-germaans *halija ‘hij die verbergt’), was eerst de naam van de dochter van Loki, die de scepter zwaaide over de slechte doden in Niflheim, het laagste van de werelden (nifl=mist, nevel) en later de naam van de plek zelf. Alhoewel de hel in Oud-Noorse / IJslandse sagen ook een plek is waar je met paard en wagen kunt komen, zal dit begrip in (Noord/)West-Europese talen mede het instrument zijn geweest, waarlangs heidens gedachtegoed in christelijke cultuur en woordgebruik terecht kwam en bleef. Want hier ligt een probleem.
Transculturatie
In 2004 verscheen de Nieuwe Bijbelvertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap. Eén van de vertaalbeginselen daarbij was dat men geen ‘transculturaties’ wilde gebruiken. Dus geen begrippen veranderend overbrengen in onze cultuur. Dat betekende de introductie van Romeinse termen als praetorium, cohort en centurion, maar ook een Arabisch woord als wadi, dat heden ten dage in Israël wordt gebruikt om een doorgaans droge rivierbedding aan te duiden. Het is een hedendaags woord, maar als woord in Kanaän is het een anachronisme, uiteraard. De Statenvertalers vertalen het Hebr. nachal doorgaans als beek (als er een nachal overgezet of overgetrokken wordt bijv.) of soms als dal (wanneer er in een nachal gelegerd wordt). Dus het leek een uitgesproken kans om al die nachals eenduidig te vertalen met wadi. Maar de NBV gebruikt wadi maar 20 van de 120 keer nachal, de overige keren is het toch dal, rivier, beek, stroomgebied, rivierbedding, bovenloop, bergstroom en nog vele andere vormen. Maar dat niet alleen: de “zonen van Israël” is in het 21e-eeuws politiek correcte “zonen en dochters” vertaald (en nog niet in het nu weer correctere ‘kinderen’), wat toch juist wel een voorbeeld van transculturatie is.
Maar eigenlijk kun je verder gaan en je afvragen of vertalen wel mogelijk is zonder transculturatie. Als taal namelijk de drager is van een cultuur en vertalen het overzetten van de ene naar de andere taal, dan is vertalen dus het overzetten van de ene cultuur naar de andere. Om een voorbeeld te noemen, dat ons bij ons onderwerp terug brengt: de eerste Nederlandse Bijbelvertaling gebruikte de woorden God en hemel en hel , terwijl die al bestonden in het Nederlands. Dat moet ook. Je kunt niet vertalen met alleen maar wadi-woorden, dan vertaal je niet, maar introduceer je allemaal nieuwe woorden in een doeltaal, die je ook allemaal moet uitleggen. In zekere zin is er daarmee ook transculturatie andersom. Dat wil zeggen God, hemel en hel komen met een rugzakje gevuld in de vertaling terecht.
Als we dus zicht willen krijgen op hoe hemel en hel dan in de Bijbel worden gebruikt en zijn bedoeld, zullen we moeten bezien, in welke context die vertaalde woorden staan. Er bestaat immers net zo goed christelijk-cultuurhistorische vervuiling van de begrippen, van Hiëronymus Bosch tot Dante. Maar daarmee hebben we de volgende moeilijkheid te pakken: De keuze van onze vertaling zal in hoge mate bepalend zijn voor het aantal vindplaatsen van de woorden. De NBG vertaling van 1955 bijvoorbeeld vertaalt sje’ol steevast met ‘dodenrijk’. En dat niet omdat moderne bijbelvertalers minder in een hel geloven, maar omdat er twee problemen door elkaar lopen:
Op de eerste plaats: wat bedoelen we precies met ‘hel’? Het gaat ons daarmee natuurlijk niet om een zeer zware wielerwedstrijd, of zelfs niet het ergste wat mensen elkaar kunnen aandoen, maar laten we als werkdefinitie van waar we naar op zoek zijn het hierboven genoemde “eeuwige oordeelsbestemming” afspreken. En zo gaat het ons bij hemel in dit verband om een “eeuwige zaligheidsbestemming”.
Maar er is nog een probleem, los van de cultuurhistorische vervuiling. Het Middelnederlands woordenboek geeft als eerste betekenis van het Middelnederlandse woord helle juist “graf, doodenrijk”. En als tweede betekenis pas “het tegengestelde van hemel (mnl. paradijs)”. Nu kun je je afvragen hoe sterk deze Middelnederlandse betekenis nog werd gevoeld in de 17e eeuw, maar belangrijker is wellicht, dat ook de Statenvertalers vaak aansloten bij oudere Bijbelvertalingen en die teksten (neem de laatmiddeleeuwse Delftsche Bybel uit 1477) liggen nog wel onder het ‘bereik’ van die Middelnederlandse betekenis. Het is dus maar de vraag of die vertalers met hun keuze voor ‘helle’ wel de oordeelsbestemming hebben bedoeld.
Een voorbeeld zal duidelijk maken, hoe verschillend we kunnen denken over de keuze van graf of hel voor sje’ol, als we hel opvatten als de oordeelsbestemming. In 1Sam 2:6 staat “De Heere doodt en maakt levend, Hij doet in sje’ol neerdalen en Hij doet daaruit opkomen”. Het lijkt voor de hand te liggen, dat hier de hel als eeuwige oordeelsbestemming niet bedoeld kan zijn. Zo goed als de Delftsche Bijbel hier ‘helle’ gebruikt in de eerste betekenis: “Die here slaet doot ende hij maect levende: hi leit ter hellen ende brenct weder”.
Oude Testament
In het Oude Testament wordt dus het woord sje’ol gebruikt, dat als enige met ‘hel’ wordt vertaald. Ook dat woord zelf legt volgens Hebreeuwse woordenboeken de eerste nadruk op “onderwereld”. Etymologisch wordt het in verband gebracht met het werkwoord sja’al “vragen”. De gedachte is dan dat het alles opeist, zonder onderscheid. (Vergl. Spr 27:20). De originele (Duitse) versie van het woordenboek van Gesenius meldt nog dat het ein den Israeliten eigentümliches Wort für das Totenreich is. Het is dus uniek voor het Hebreeuws, zonder verwantschappen in andere semitische talen voor een woord voor dood, dodenrijk. Daarbij gaat het uiteraard steeds om graf in overdrachtelijke zin. Graf in de fysieke zin, dat wat Abraham zocht te kopen om Sarah te begraven (Gen 23:4) is qever.
Van de bijna 50 plaatsen in het OT nu waar in het Hebreeuws sje’ol staat, kan worden gezegd, dat daar doorgaans duidelijk de dood en het graf mee wordt aangeduid. Een aantal plaatsen verdient onze nadere aandacht.
Psalm 18:6 SV: Banden der hel omringen mij. Zijn hier dan wellicht de verschrikkingen van de hel als oordeelsbestemming bedoeld?
Banden des doods hadden mij omvangen, en beken Belials verschrikten mij.
Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij.
De context leert ook hier dat het om de dood gaat (18:5,6)
Opmerkelijk is de vertaling van Psalm 139:8, ook in de HSV: “Al steeg ik op naar de hemel, U bent daar; of legde ik mij neer in de hel, zie, u bent daar”. Hier kiest de HSV kennelijk niet voor graf maar voor hel vanwege de tegenstelling met hemel. De vraag is echter tweevoudig: is het een vaststelling waard dat de Heere warempel ook in de hemel te vinden is? Zou dit dan niet hemel in de niet-woning-van-God betekenis zijn? En sje’ol daarom weer gewoon, als waar de doden zijn. Want, vraag twee: als de hel gelijk staat aan de eeuwige godverlatenheid, dan is God daar eenvoudig niet.
Ook de Statenvertalers kiezen 20 keer voor graf. Natuurlijk is niet ieder “graf” neutraal of positief, maar de context heeft het nooit over een bestemming. Laat staan een eeuwige bestemming. De Septuagint, de oude Griekse vertaling van het OT gebruikt bijna overal voor sje´ol hades. Als er één woord mythologisch belast is, is het dat wel. Maar voor Griekse oren is de Hades de verblijfplaats van de doden, grijs en saai, maar geen oordeelsbestemming.
Er zijn ook andere omschrijvingen van de plek van de doden. Bijv. duisternis, in het boek Job:
Voordat ik wegga – en niet meer terugkom –
naar een land van duisternis en schaduw van de dood, (10:21-25)
Als ik wacht, zal het graf mijn huis zijn;
in de duisternis zal ik mijn bed spreiden. (17:13)
Er is geen duisternis en er is geen schaduw van de dood,
waar degenen die onrecht bedrijven zich kunnen verbergen. (34:22)
Vergelijk de “schaduw van de dood” in Psalm 23:4, Jes 9:1.
Of Stilte (duma):
Als de HEERE niet mijn Helper was geweest,
mijn ziel had bijna in de stilte gewoond. (Psa 94:17)
De doden zullen de HEERE niet prijzen,
evenmin al wie in de stilte neergedaald zijn. (Psa 115:17)
Opvallend is het laatste vers van Daniël (12:13)
Maar u, ga heen tot het einde, want u zult rusten, en u zult opstaan in uw bestemming, aan het einde van de dagen.
Hier vinden we het aspect van “rusten” voor het eerst en ook de opstanding tot een bestemming zoals we dat in de woorden van de Heere Jezus terug zullen vinden (Luk 14, Joh 5, zie hieronder).
Of ook `sjachat` dat met verderf, ontbinding, graf, groeve, kuil vertaald wordt: bijv in Job 33:18
Hij houdt zijn ziel af van het verderf..
In Psalm 16:10 komen sjachat en sje’ol samen voor:
Want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten,
U laat niet toe dat Uw Heilige ontbinding ziet.
Ook een fysieke kuil: (Spr 26:27a)
Wie een kuil graaft, zal erin vallen..
Een aparte vermelding verdient nog het woord avaddon (ondergang, verderf) dat in Job en Psalmen vijf keer wordt gebruikt, veelal parallel aan sje’ol of mawet (dood) en juist daarom lijkt te duiden op de ondergang van het lichaam. In Openbaring 9 komt het echter terug bij de afgrond, de bodeomloze put (Abyssos). In vers 11 staat dat er een “koning van die afgrond is, genaamd Apollyon en zijn naam in het Hebreeuws is Abaddon”.
Sje’ol in de hedendaagse context met hel vertalen – waar dan ook – trekt een “put” open en brengt je uiteindelijk in theologische verlegenheid, waarom je het dan in het ene geval wel doet en in het andere niet. Onze exclusieve opvatting van de hel als oordeelsbestemming sluit een juist begrip op de meeste plekken uit. Al of niet concordant vertalen is niet alleen een bepaalde vertaal-opvatting, je moet kunnen verklaren, waarom een lezer/hoorder van de oorspronkelijke tekst een verband, dat er wel is (immers hetzelfde woord is gebruikt), niet gelegd zou hebben.
Eén aspect maakt de zaak nog complexer, maar moeten we toch noemen. Wat bedoelen we precies als we het hebben over ‘de doden’? Wat in het graf neerdaalt, is het lichaam. De ziel is niet sterfelijk. Dus is de dode het lichaam? Of bedoelen we dan juist de ziel van de overledene? Als we proberen een beeld te vormen van wat de Bijbel ons zegt over de bestemming en het “verblijf” van de doden vanaf de schepping tot het Laatste Oordeel, is dit onderscheid van belang.
Bestemming
Want waar blijven de doden van het Oude Testament? Interessant in dit verband is de uitdrukking “tot de vaderen heengaan”, die in allerlei variaties over aartsvaders en koningen gebruikt wordt:
- Gen 15:15: Maar ú zult tot uw vaderen heengaan, u zult in goede ouderdom begraven worden. (Abraham) [Hebr. tabo el-avotecha]
- 1 Kon 1:21 wanneer de koning bij zijn vaderen te ruste is gegaan (David) [Hebr. (ki)sjechav im-avotajev]
- 1 Kon 2:10 (David) ging bij zijn vaderen te ruste [Hebr. (wa)jischav im-avotajev]
- 2 Kon 13:13 (Joas) ging te ruste bij zijn vaderen [Hebr. (wa)jisjchav im-avotajev]
- 2 Kon 22:20 met uw vaderen verenigen (Hilkia) / 2 Kro 34:28 [Hebr. osifka to-avotecha]
- Deu 31:16 Zie u gaat bij uw vaderen te ruste (Mozes) [Hebr. sjokeev im-avotecha]
- Gen 25:8 .. en hij werd met zijn voorgeslacht (am – volk) verenigd (Abraham). Gen 25:17 (Ismaël), 35:29 (Izak), 49:33 (Jakob); Num 20:24 (Aäron), Deu 32:50 (Mozes) [Hebr. je’ asev el-amaw]
- 2Sam 7:12 met uw vaderen ontslapen (David) / 1kro 17:11 [Hebr. sjachavta et-avotecha]
Opvallend is hoe verschillend de bewoording steeds is (vaderen, voorgeslacht; verenigen, te ruste gaan bij, ontslapen met), ook in het Hebreeuws. We kunnen daaruit afleiden dat het niet zomaar een vaste uitdrukking is, een soort eufemisme voor sterven, maar dat er steeds met andere woorden een beschrijving wordt gegeven van een reële bestemmingsverwachting van de gestorvenen in het Oude Testament.
Aan de andere gebruikt Gen 47:30 diezelfde woorden (vaderen en “te ruste gaan”), als in 2 Kon 13:13 als Jozef zijn zonen laat zweren, dat ze hem niet in Egypte zouden begraven maar bij zijn vaderen zouden laten liggen. Daar gaat het over het graf zelf. Bovendien gaat het in 2 Kon 13:13 om Joas, die deed wat slecht was in de ogen van de HEERE. Het lijkt geen expliciet positieve aanduiding.
Maar iets van een bestemmingsbetekenis met deze begrippen, zien we ook terug in de gelijkenis van de rijke en de arme Lazarus, als Lazarus sterft en “door de engelen in de schoot van Abraham gedragen werd” (Lucas 16). Maar met deze gelijkenis zijn we wel in het Nieuwe Testament beland. Voor het eerst lezen we meer over de bestemming na de dood. Want ook de rijke man sterft en wordt begraven. Maar dan gaat het verder: “En toen hij in de hel zijn ogen opsloeg, waar hij in pijn verkeerde, zag hij Abraham van ver en Lazarus in zijn schoot.” Hel is daar Hades en voor het eerst is er de connotatie “waar hij in pijn verkeerde”.
Dit aspect van oordeelsbestemming is nieuw voor het NT en we vinden het juist ook in de woorden van de Heere Jezus terug: “Wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als lichaam te gronde kan richten in de hel” . Hier is ook voor het eerst sprake van (eeuwig) vuur, (“Maar al wie zegt: Dwaas! Die zal schuldig bevonden worden tot het helse vuur”, Mat 5. “Ga weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bestemd is.” Mat 25). Let op: dat eeuwige vuur is voor de duivel en zijn engelen bestemd (op den duur). En het is niet hun woonplaats. En zij zijn ook niet het instrument van de oordeelsvoltrekking, maar zullen het mede ondergaan! De bewoording is glashelder en elke onduidelijkheid die er misschien was uit het OT wordt weggenomen.
Het woord dat nu gebruikt wordt voor hel is Gehenna. In het Grieks van het NT is dat een leenwoord uit het Hebreeuws of Aramees en het gaat terug op Ge ben Hinnom, ‘het dal van de zoon van Hinnom’. In het OT komen we dat al tegen, maar dan als een echt dal ten oosten van Jeruzalem. Het werd de plek onder Achaz en Manasseh waar kinderoffers werden gebracht aan Moloch. 2 Kron 28:3 “Hij (Achaz) was het die (reukoffers) in rook liet opgaan in het dal BenHinnom. Hij verbrandde zijn zonen in het vuur.” 2Kron 33:6 “Hij (Manasseh) was het die zijn zonen door het vuur liet gaan in het dal Ben-Hinnom.” Jer 7:31 “En zij hebben de hoogten van Tofet gebouwd, die in het dal Ben-Hinnom zijn, om hun zonen en hun dochters in het vuur te verbranden.”
Het is niet alleen een plek waar verschrikkelijke dingen gebeurden. Het wordt een bijzondere plek van verschrikking. Het is opmerkelijk hoe uitgebreid de Heere als het ware onder woorden laat brengen hoe erg Hij dit vindt. (Jer 32:35: “Zij bouwden de hoogten van de Baäl, die in het dal Ben-Hinnom zijn, om hun zonen en hun dochters voor de Molech door het vuur te laten gaan, wat Ik hun niet geboden had. En in Mijn hart was het niet opgekomen dat zij deze gruweldaad zouden doen, zodat ze Juda zouden doen zondigen.”)
In het OT komen we de notie van Gehenna als plaats van eeuwige oordeelsbestemming (nog) niet echt tegen, maar naar verluidt is die betekenis in de rabbijnse overlevering ontstaan. We zien het in de Talmoed (Eiruvin 18b/19a en vele andere plaatsen). Terwijl zowel de Jeruzalemse als Babylonische Talmoed van na Christus zijn, zien we in het gebruik van Gehenna in het Nieuwe Testament, dat deze betekenis al eerder tot stand gekomen was. Dat het Griekse leenwoord Géënna uit de Arameese / Hebreeuwse vorm Gehinnam (ook in de Talmoed), een samentrekking is waarbij ben (zoon van) gesneuveld is, is wel toepasselijk, gezien wat daar met zonen gebeurde. En daar heeft het duidelijk de oordeelsbestemmingsbetekenis, zoals we gezien hebben.
Er is een opmerkelijke profetie in Jesaja die Ge ben Hinnom en het fenomeen (oordeels)vuur en worm met elkaar in verband lijkt te brengen. Het zijn de laatste verzen van Jesaja en gaan over een verre toekomst. Wanneer de heidenvolken “van nieuwe maan tot nieuwe maan en van sabbat tot sabbat alle vlees zal komen om zich te buigen voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE. En zij zullen de stad uitgaan en zien de dode lichamen van de mannen die tegen Mij in opstand zijn gekomen; want hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen voor alle vlees een afgrijzen zijn.” (Jes 66:23-24)
Er zijn meerdere eigenschappen die met die eeuwige oordeelsbestemming in verband worden gebracht. Naast vuur is er ook de ‘buitenste duisternis’ (“en de kinderen van het koninkrijk zullen buitengeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars” Mat 8). De ‘hel’ niet als het onderste punt van de schepping, maar als het buitenste. Het verst van God verwijderd. De godverlatenheid.
Het “in de hel geworpen” van 1 Petrus 2:4 is een werkwoord (tartaroöo) dat alleen daar en maar een keer voorkomt en gezien de context gelijk moet worden gesteld met de Abyssos, de afgrond van Openbaring 20, waarin de ‘ de draak, de oude slag, dat is de duivel en de satan’ wordt gebonden voor 1000 jaar. “Gereed houden voor het oordeel”, zoals Petrus dat zegt.
Poel van vuur
Aan het eind van Openbaring vinden we de meest concrete beschrijving van dat eeuwige vuur als oordeelsbestemming. En voor wie dat allemaal bedoeld is en dat is een opmerkelijke opsomming. In 19:20 lezen we van
“(..) het beest [dat] werd gegrepen, en met hem de valse profeet, die in zijn tegenwoordigheid de tekenen gedaan had, waardoor hij hen misleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbeden hadden. Deze twee werden levend geworpen in de poel van vuur, die van zwavel brandt.”
De antichrist en zijn profeet. Het woord dat met poel vertaald is, limnè, gebruikt Lucas voor het meer van Genesareth. Dat heeft wat grotere dimensies dan wij uit het woord poel zouden afleiden.
In hoofdstuk 19 staat verhaald hoe de Heere Jezus uiteindelijk terug zal keren naar de aarde op een wit paard. Met in Zijn kielzog de hemelse legers. Het beest en de valse profeet worden in de poel geworpen en de overigen worden gedood door het zwaard dat uit Zijn mond kwam. Zoals in Gethsemané allen die Hem gevangen kwamen nemen, als dood neervielen alleen al door de almacht van Zijn stem, toen Hij zei “Ik ben”.
Dan wordt in hoofdstuk 20 de satan voor duizend jaar opgesloten in de afgrond (abyssos). De demonen die de man bij de Gadarenen hadden bezeten (Luk 8), hadden Jezus gesmeekt dat Hij hen niet zou bevelen diezelfde afgrond in te gaan. Mattheüs vermeldt nog dat die demonen de opmerkelijke vraag stellen: “Bent U hier gekomen om ons te pijnigen vóór de tijd?” – de tijd nl die in H20 aangebroken is. Duizend jaar blijft de satan dan gebonden en diegenen die ervóór waren gedood, werden weer levend en regeren met Christus duizend jaar. Maar: “de overigen van de doden werden niet weer levend, tot de duizend jaar tot een einde gekomen waren. Dit is de eerste opstanding”. Over diegenen die deel hadden aan de eerste opstanding heeft de tweede dood geen macht (v 6). Na die duizend jaar wordt de satan nog kort vrijgelaten, maar al snel weer verslagen en dan staat er: (v10)
En de duivel, die hen misleidde, werd in de poel van vuur en zwavel geworpen, waar ook het beest en de valse profeet reeds zijn. En zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheid.
Dan worden alle doden geoordeeld voor de Grote Witte Troon, naar hun werken. “En als iemand niet bleek ingeschreven te zijn in het boek des levens, werd hij in de poel van vuur geworpen” (v15). Van die doden staat: “En de zee gaf de doden die in haar waren. En de dood en het rijk van de dood gaven de doden die in hen waren.” Dat is een beschrijving van hun opstanding. Lichamelijk komen ze voor de Grote Witte Troon te staan. Opmerkelijk dat onderscheid tussen zee en dodenrijk. Het is een totale “opheffingsleegstroom”, want de zee zal er niet meer zijn op de Nieuwe Aarde (evenmin als de zon 1) maar ook de dood niet: (v14)
En de dood en het rijk van de dood werden in de poel van vuur geworpen. Dit is de tweede dood.
Dit ‘tweede dood’ staat tegenover de ‘eerste opstanding’. Zoals Paulus zegt in 1Cor 15, “de laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood”. Los van de personificatie van de dood als vijand – hier wordt als het ware een Hebreeuwse uitdrukking uitgebeeld. Als een droom, die gedroomd wordt, gaat hier de dood dood. De dood en het dodenrijk worden onderworpen aan de Tweede Dood. En daarmee volkomen vernietigd.
Over de tijdsvolgorde van de eerste betekenis van deze teksten is veel te zeggen. Maar hier ontbreekt de ruimte daartoe.
We zien dat er pas aan het einde van de tijd vlak voor de Nieuwe Hemel en Nieuwe Aarde sprake is van een troon van oordeel en een heenzending ten oordeel (“Ga weg van Mij, ….”). Waar blijven de doden tot die tijd? En misschien moet je ook zeggen, wat bedoelen we precies met ‘de doden’ (als hierboven aangekaart)? Aan de ene kant is er het graf dat specifiek met het lichaam wordt geassocieerd. Hier kan zelfs nog het ‘tot de vaderen verzameld’ onder worden verstaan. Maar wat te denken van wat de Heere Jezus tegen een van de moordenaars aan het kruis zegt, als hij vraagt hem te gedenken, wanneer Jezus in Zijn koninkrijk gekomen zou zijn: “Heden zult u met Mij in het paradijs zijn”. Die Goede Vrijdag, nog voor de sabbat aanbreekt, geeft de Heere de Geest en worden de beenderen van de twee anderen gebroken en sterven zij ook. Is dit een uitzonderingspositie van deze late bekeerling? Dat lijkt niet voor de hand te liggen.
Op dit moment is het goed om een andere bekende tekst te noemen, die weliswaar niet uit de Bijbel komt, maar wel vaak wordt aangehaald. Namelijk de zogenoemde Apostolische Geloofsbelijdenis. Als we daar lezen “.. die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle. Ten derde dage opgestaan…. “ Dit ‘ter helle’ lijkt in tegenspraak met ‘in het paradijs’. Nu is ‘in het paradijs’ een Bijbelwoord en dit ‘ter helle’ niet, maar ook hier moeten we deze vertaling van hel lezen als ‘graf’. Op de derde dag verrees de Heere uit het graf. Waar de Heere in de godverlatenheid was, was tijdens de drie uren van duisternis aan het kruis. En aan het eind daarvan sprak Hij de woorden, “Het is volbracht” – Het is klaar, de overwinning staat vast. Daarenboven heeft het Latijnse origineel hier ad inferos en niet infernos. Dus: in ‘de lagere delen’ – zo ook de Griekse tekst met dezelfde betekenis katootata (en geen hades of geenna!).
Ook al moet de Opstanding van de Heere Jezus dan nog plaats vinden (en die van de moordenaar staat nu zelfs nog uit), toch is er sprake van ‘in het paradijs zijn’. Zo goed als de rijke in de gelijkenis zijn ogen opsloeg in de ‘hades waar hij pijn leed’. Een goed moment om over te gaan van de hel naar de hemel en dat woord nader te bekijken in de Bijbel.
Hemel
Het woord hemel komt, gelukkigerwijs, in de Bijbel heel wat vaker voor dan hel. En in een verrassend brede setting. Het is frappant dat het Hebreeuwse ha sjamajim minstens zo’n gevarieerde betekenis heeft als het Nederlandse woord hemel. Wij gebruiken het woord immers ook om bijv. een ‘sterrenhemel’ aan te duiden, of ‘de zon staat hoog aan de hemel’, ‘hemelsblauw’ en natuurlijk de hemel waar Gods troon staat en de hemel als bestemming.
Direct in de eerste verzen van de Bijbel komen we de breedte van ha sjamajim tegen. Want wat schept God in het begin? Hemel en aarde. Hier is direct al een hele brede notie van het begrip ha sjamajim aanwezig. Is hemel hier de woonplaats van God, of de sterrenhemel of eigenlijk de kosmos in zijn geheel? Alles wat niet de aarde is? Maar dan zien we in vers 8 direct een van de andere betekenissen van sjamajim: want het gewelf, het uitspansel (atmosfeer?) noemde Hij ook sjamajim. Zo ook vers 9: het water dat ONDER de hemel is, d.w.z. onder het uitspansel. Of in vers 14 (lichten aan het gewelf van de hemel) – dus hier is het niet atmosfeer, maar hemel zoals wij het woord “sterrenhemel” gebruiken. En in Gen 1:26 lezen we dat de mens moet heersen o.a. over de “vogelen des hemels” (SV), waar het niet anders dan ‘de lucht’ betekent. Dit plus ook de woning, de verblijfplaats van God is de breedte waarin we ha sjamajim gebruikt zien worden in het oude testament. We zien daarbij deze verdeling:
- Lucht (124x)
- Atmosfeer/gewelf (53x)
- Sterrenhemel (45x)
- Kosmos (49x)
- Verblijf (114x)
Wat ook hier weer ontbreekt is “hemel” in de bestemmingsbetekenis. Zo goed als de eeuwige oordeelsbestemming in het Oude Testament afwezig is. Het is wellicht wat kort door de bocht, maar het lijkt alsof er in het Nieuwe Testament een dimensie bij komt. Zoals het voorhang in de tempel scheurt. Plots is er sprake van het “Koninkrijk der hemelen” (alleen in Mattheus). De hemel(en) als bestemming is daar heel expliciet “Verblijd en verheug u, want uw loon is groot in de hemelen,” (Mat 5:12). “Verzamel schatten voor u in de hemel”. Maar ook het Griekse ouranos kent een breedte:
- Lucht (31x)
- Schepping, kosmos (35x)
- Verblijf (143x)
- Bestemming (49x)
Er wordt over de bestemming ook in andere woorden gesproken in het Nieuwe Testament, wellicht met bijbetekenis van “tijdstip” of “tijdperk”, bijv. In de opstanding, zie Mat 22:28, 30, Mar 12:23 en, Luk 20:33.
Opvallend is dat de Heere Jezus zelf spreekt niet alleen over “in de opstanding”, maar in Mat 19:28 zelfs over “in de wedergeboorte” duidelijk niet in de betekenis van “na de bekering”, maar, zoals blijkt uit de tekst:
voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid, ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël zult oordelen.
Duidelijk met dezelfde betekenis als ‘in de opstanding’. Lukas 20 heeft het over ‘de opstanding uit de doden verkrijgen’ en ‘kinderen van de opstanding’. Uit de doden (meervoud) suggereert dat er bij die opstanding doden achter blijven (in tegenstelling tot ‘uit de dood’), wat klopt met de “1e opstanding” uit Openbaring 20. Opmerkelijk in dit verband is Joh 5:28-29
Verwonder u daar niet over, want de tijd komt waarin allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, en zij zullen eruitgaan: zij die het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, maar zij die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding ter verdoemenis.
Hier ligt de nadruk niet op 1e en 2e opstanding, maar op de opstanding van schapen en bokken, en een opstanding met een doel, een bestemming. Vergelijk Lukas 14:14 “in de opstanding van de rechtvaardigen”.
De Nieuwe Hemel en de Nieuwe Aarde
Als er één aspect is in Openbaring waarin het begrip “eeuwige bestemming” tot uiting komt, dan is dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Het is wellicht verrassend, maar het is geen begrip dat pas aan het einde van de Bijbel voorkomt.
Want zie, Ik schep een nieuwe hemel
en een nieuwe aarde.
Aan de vorige dingen zal niet meer gedacht worden,
ze zullen niet meer opkomen in het hart.
Dit is Jesaja 65:17. En in Openbaring 21:1,2
En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan. En de zee was er niet meer. En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, neerdalen van God uit de hemel, gereedgemaakt als een bruid die voor haar man sierlijk gemaakt is.
Er volgt een uitgebreide beschrijving van het Nieuwe Jeruzalem zelf, zijn poorten van parels, zijn fundamenten van edelstenen, zijn dimensies. Het is met recht een hemels Jeruzalem. Van de afmetingen staat dat het 1200 stadiën lang, breed en hoog is. Dat is 222 km. Maar het komt UIT de hemel, bij God vandaan. Dat is de hele bedoeling: “De tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen en zij zullen Zijn volk zijn. En God zelf zal bij hen zijn en hun God zijn.” (21:3). Dit is het dichtst bij een hemel op aarde dat de Schrift komt.
De derde hemel
Paulus schrijft in zijn tweede brief aan Corinthe (H12) dat hij
“..een mens [kent] in Christus, veertien jaar is het geleden – of het in het lichaam gebeurde, weet ik niet; of buiten het lichaam, ik weet het niet; God weet het – dat zo iemand tot in de derde hemel werd opgenomen. 3 En ik weet van deze mens – of het in het lichaam of buiten het lichaam gebeurde, weet ik niet; God weet het – 4 dat hij werd opgenomen in het paradijs en onuitsprekelijke woorden heeft gehoord, die het een mens niet is geoorloofd uit te spreken.
Er is een interessante exegese over die derde hemel van de “Broeders in Christus” (https://broedersinchristus.nl/Derde-hemel) die er op neer komt, dat de eerste (hemel en) aarde is vernietigd door de zondvloed en de tegenwoordige wereld is de tweede set. En zegt Petrus in zijn tweede brief “[..] de tegenwoordige hemel en aarde worden door datzelfde woord bewaard om op de dag van het oordeel, waarop de goddelozen ten onder zullen gaan, te worden prijsgegeven aan het vuur.” M.a.w. de Nieuwe Hemel en Nieuwe Aarde daarna zijn de derde ‘set’. Als Paulus dus in de derde hemel is opgetrokken, dan is dat de hemel in de toekomst, het Nieuwe Jeruzalem. Een prachtig idee. Het zwakke is dat de hemel niet vernietigd is door de zondvloed. De “wereld”, de kosmos, die er toen was is vergaan, overspoeld door water. (Bijbels argument tegen de plaatselijke overstromingstheorie). De hemel is niet overspoeld, dus dat is een beetje aan de haren erbij gesleurd. Bovendien is Openbaring 21:1 nogal expliciet in de telling van de oude bij de verschijning van de Nieuwe Hemel en de Nieuwe Aarde (“want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbij gegaan”, niet de tweede).
Maar als de “eerste hemel” de lucht en atmosfeer is, de tweede het heelal en de derde de woonplaats van God, of zoals hier: het paradijs, zoals vaak wordt gezegd, ook dan heeft Paulus (want hij was het waarschijnlijk zelf, menen de meeste uitleggers) een kijkje mogen nemen in het Nieuwe Jeruzalem.
In de Nieuwe Hemel en de Nieuwe aarde is er ook een verbinding tussen de twee, door het Nieuwe Jeruzalem. De opstandige planeet aarde is weer onderdeel van de hemelse orde en het hemelse domein.
En terwijl wij van deze dingen lezen zegt de Heere Jezus:
(7) En zie, Ik kom spoedig. Zalig is hij die de woorden van de profetie van dit boek in acht neemt.
(12) En zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om aan ieder te vergelden zoals zijn werk zal zijn.
(20) Hij Die van deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen. Ja, kom, Heere Jezus! De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.
____
1) of nog wel, maar dan vervult die zijn hoofdfunctie niet meer (zij hebben de zon niet meer van node)
Er kunnen emotionele verschillen van mening bestaan, onder christenen, als het gaat om het al dan niet weerzien van geliefden, die hen voor gegaan zijn. En het verrassende is, dat bijna dezelfde redenering tot twee uitkomsten leidt: “Ik heb grote zorgen over het eeuwige zielenheil van mijn overleden vader – als er herkenning is, zal ik die daar moeten missen”. Of ook: “ik mis mijn vroeg gestorven kind zo, dat het alleen boven weer goed zal komen”. Nu is het een ding om hier pastoraal over te spreken en een ander om in het licht van de Bijbel na te speuren wat we hierover te weten kunnen komen. Met begrip voor alle verdriet dat hier achter het eerste kan zitten, willen we het laatste toch doen.
Op de eerste plaats hebben beide gedachten een ding gemeen: Als er (al of niet) herkenning is, leidt dat tot pijn en dat past niet in de eeuwige gelukzaligheid. Het eerste dat we zouden kunnen zeggen, is dat we dat ‘probleem’ niet zelf hoeven oplossen. In Openbaring 7:14 e.v. lezen we:
.. zij hebben hun gewaden gewassen en ze hebben hun gewaden wit gemaakt in het bloed van het Lam. 15 Daarom zijn zij vóór de troon van God, en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel. En Hij Die op de troon zit, zal Zijn tent over hen uitspreiden. 16 Zij zullen geen honger of dorst meer hebben, en geen zonnesteek of enige hitte zal hen treffen. 17 Want het Lam, Dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en zal hen geleiden naar de levende waterbronnen. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen.
Me dunkt dat na dat afwissen van hun tranen er geen verdriet meer over zal blijven. Daarnaast hebben beide redeneringen het eigen geluk als uitgangspunt. Heel begrijpelijk, maar zouden wij onze buurman óók missen, die vannacht is overleden en “tot wiens heil ik geen woord heb gesproken”? En als er dan geen herkenning is – dan weten we evenmin of onze overleden vader er daar is..
Betekent het dan dat we er in het licht van de Bijbel niets naders over kunnen zeggen? Het is op de eerste plaats goed om de terminologie helder te krijgen. Hemel en hel staan nogal eens voor hele buiten-Bijbelse begrippen, afkomstig uit heidendom en folklore. Zelfs de zgn Apostolische Geloofsbelijdenis heeft met het “nedergedaald ter helle” een stukje verwarring in deze. (Zie HEL in de Bijbel). De Latijnse tekst uit de 5e eeuw heeft descendit ad inferos, dus zonder n (inferno is het Latijnse woord voor hel, dat in veel talen terecht gekomen is). Maar ad inferos betekent niet meer dan ‘in het lagere’. De hel als plaats van de uiteindelijke godverlatenheid heeft in het Bijbelse spraakgebruik eerder met een breedte afstand te maken dan met diepte, zoals in Math (8:12 e.a.): buitengeworpen in de buitenste duisternis.
Het beeld voor de godverlatenheid in de diepte komt wellicht ook van Openbaring 9, de put van de afgrond (Grieks: Abyssos), waaruit eerst de schorpioen-sprinkhanen komen, die de aarde teisteren, onder hun aanvoerder Apollyon en in Openbaring 11:7 lezen we van het beest dat uit de afgrond komt. In Openbaring 20 lezen we dan dat de duivel zelf gebonden wordt (voor 1000 jaar) in die afgrond. Maar het is in de `poel van vuur en zwavel` in 20:10 waarin de duivel en het beest en de valse profeet worden geworpen (en de dood en het rijk van de dood) “en dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheid” . Het Grieks dat in veel Nederlandse vertalingen met ‘poel’ is vertaald is limnè, het gewone woord voor meer.
Als tot slot met ‘ter helle` in de geloofsbelijdenis (ad inferos) de godverlatenheid wordt bedoeld, waar en hoe dan ook, dan klopt dat chronologisch niet. Immers, de godverlatenheid is aan het kruis, drie uur lang en daarna zegt de Heere “het is volbracht”. En tegen de moordenaar aan het kruis: heden zult u met mij in het paradijs zijn. Vermoedelijk zou “neergedaald in de dood” een vertaling zijn, die in het hedendaags taalveld voor meer duidelijkheid zou zorgen.
Dus verwarring al om. Wat bedoelen we met ‘in de hemel’, of nog neutraler: `het hiernamaals’? Als de Sadduceeën Jezus aan de tand voelen, spreken zij (en Hij) over in de opstanding: Het ‘raadsel’ over de vrouw die zeven keer weduwe werd – van wie zal zijn de vrouw zijn in de opstanding (Mat 22). De Heere spreekt niet alleen over opstanding op zichzelf, maar (in Mark 12:25) ook “wanneer ze uit de doden opgestaan zullen zijn”. Let op het meervoud ‘uit de doden’; nergens staan er “opstaan/opstanding uit de dood”. Er is wel gezegd, dat “uit de doden” erop duidt, dat er doden achter blijven. Voor de Heere Jezus geldt dat uiteraard, als Eersteling in de Opstanding, maar uit Openbaring 20:5 weten we dat aan het begin van de duizend jaar de eerste opstanding zal plaatsvinden (“zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding” (vers 6)) en aan het einde is er sprake van de Witte Troon, waarvoor alle mensen zullen verschijnen. Vergelijk ook Mat 12:41 “opstaan in het oordeel”.
Paulus neemt zijn lezers in Corinthe en Thessalonika mee in het geheimenis, hoe het einde zal zijn voor kinderen van God. Zij die vóór ons gestorven zijn, zullen opgewekt worden en ook wij zullen de onvergankelijkheid aan doen. Zo zal de dood verslonden zijn tot overwinning.
Als de Heere aan het kruis de moordenaar zoals gezegd toezegt heden met Hem in het paradijs te zijn, dan is dat ook nog vóór Opstanding van de Heere zelf. Dus “paradijs” (elders ook ‘Vadershuis’) is wellicht een verblijfplaats voor de zielen, die in de Heere gestorven zijn, vóór de Opstanding, als we het zo, aards-chronologisch mogen voorstellen. En na de Opstanding: “Daarna zullen wij, de levenden die overgebleven zijn, samen met hen (de opgewekten), opgenomen worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Heere in de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Heere zijn” (1Thes 4:17).
Er is ook nog een vraag, wat we bedoelen met ‘herkenning’, nl “wanneer”. Gaat het dan om de zielen in het paradijs, of de opgestane en veranderde mensen ‘in de lucht’ en verder? Jezus zelf spreekt over “in de opstanding” en in Mat 19:28 zelfs over “in de wedergeboorte” duidelijk niet in de betekenis van “na de bekering”, maar
voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid, ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël zult oordelen.
duidelijk met dezelfde betekenis als ‘in de opstanding’.
Het lichaam zal dus worden opgewekt in onvergankelijkheid, in heerlijkheid en kracht (1Cor 15). Paulus noemt het daar ook een geestelijk lichaam. Het eerste voorbeeld wat wij daarvan hebben is de Heere Jezus zelf. Na Zijn opstanding had Hij zo’n verheerlijkt, onvergankelijk, geestelijk lichaam. In het kader van herkenning van het geestelijke lichaam worden wel de voorbeelden genoemd van Maria, die Jezus niet herkent in de graftuin, maar Hem voor de tuinman houdt. Zo ook de Emmausgangers die een vreemdeling onderweg ontmoeten en Hem ook niet direct herkennen. Het is van belang om te zien, dat Maria Jezus wel herkent aan Zijn stem – als Hij haar naam roept. En van de Emmaüsgangers staat, dat Jezus met hen mee kwamlopen, maar dat ‘hun ogen werden gehouden, zodat zij Hem niet herkenden’ (Luk 24:16). Kennelijk was die ingreep ervoor nodig, zonder dat hadden ze Hem wel herkend.
Jezus heeft ook vóór Zijn dood en opstanding een verheerlijkt lichaam gehad, nl bij de verheerlijking op de berg (bijv Luc 9). Jezus’ gezicht verandert “en Zijn kleren werden wit als het licht” (cf Open 3). En twee mannen spreken met Hem, Mozes en Elia. “Zij verschenen in heerlijkheid en spraken over Zijn heengaan”. Het is van belang voor ons onderwerp, dat Petrus weet wie dit zijn. Hij stelt voor onderkomens te maken voor Jezus, voor Elia en voor Mozes. Dat is opmerkelijk: hij herkende Mozes en Elia zonder ze ooit (van aangezicht) gekend te hebben. Dat betekent o.a. dat kennen een belangrijker aspect is, dan herkennen. Zoals Paulus aan de Corinthiërs schrijft (1Cor 13:12)
Nu immers kijken wij door middel van een spiegel in een raadsel,
maar dan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht.
Nu ken ik ten dele,
maar dan zal ik kennen,
zoals ik zelf gekend ben
Misschien is een onderdeel van de vraag die velen zo bezighoudt: is er individualiteit in de hemel. Dus niet zozeer: herken ik mijn vader – maar ben ik mezelf? Herkent mijn vader mij? Ik denk dat de voorbeelden van Mozes en Elia daar al een antwoord op geven. Bovendien is het antwoord van de Heere Jezus op de vraag van de Saduceeën, dat zij dwalen, omdat ze de Schrift niet kennen: God is een God van Abraham, Izaäk en Jakob. Hij is een God van levenden, niet van doden. M.a.w. niet alleen is er wederopstanding, God is op dit moment de God van Abraham. Dus Abraham is er nu, dus zelfs voor de opstanding. M.a.w er is ook individualiteit in het paradijs, niet alleen in de opstanding. Zoals Lukas (20:38) dat zegt: “God nu is niet een God van de doden, maar van de levenden, want voor Hem leven zij allen.”
Het geeft ook een idee van wat er aan menselijke relaties zal zijn. Izaak is de zoon van Abraham. Niet alleen was, maar is. En we weten wat er niet is: “Want in de opstanding nemen ze niet ten huwelijk en worden ze niet ten huwelijk gegeven, maar ze zijn als engelen van God in de hemel.”
Tot slot:
Alhoewel we een aantal lijnen kunnen trekken door de Schrift – het blijft van belang om Paulus citaat van Jesaja voor ogen te houden: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, dat is wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben.” We zullen dus niet kunnen bedenken of naspeuren, hoe het zal zijn. Maar het betekent dus ook, dat er geen ‘probleem’ zal overblijven.
En God zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal er niet meer zijn; ook geen rouw, jammerklacht of moeite zal er meer zijn. Want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij Die op de troon zit, zei: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zei tegen mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en betrouwbaar.