Herkenning in de hemel

6 August 2022, 13:34

Er kunnen emotionele verschillen van mening bestaan, onder christenen, als het gaat om het al dan niet weerzien van geliefden, die hen voor gegaan zijn. En het verrassende is, dat bijna dezelfde redenering tot twee uitkomsten leidt: “Ik heb grote zorgen over het eeuwige zielenheil van mijn overleden vader – als er herkenning is, zal ik die daar moeten missen”. Of ook: “ik mis mijn vroeg gestorven kind zo, dat het alleen boven weer goed zal komen”. Nu is het een ding om hier pastoraal over te spreken en een ander om in het licht van de Bijbel na te speuren wat we hierover te weten kunnen komen. Met begrip voor alle verdriet dat hier achter het eerste kan zitten, willen we het laatste toch doen.

Op de eerste plaats hebben beide gedachten een ding gemeen: Als er (al of niet) herkenning is, leidt dat tot pijn en dat past niet in de eeuwige gelukzaligheid. Het eerste dat we zouden kunnen zeggen, is dat we dat ‘probleem’ niet zelf hoeven oplossen. In Openbaring 7:14 e.v. lezen we:

.. zij hebben hun gewaden gewassen en ze hebben hun gewaden wit gemaakt in het bloed van het Lam. 15 Daarom zijn zij vóór de troon van God, en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel. En Hij Die op de troon zit, zal Zijn tent over hen uitspreiden. 16 Zij zullen geen honger of dorst meer hebben, en geen zonnesteek of enige hitte zal hen treffen. 17 Want het Lam, Dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en zal hen geleiden naar de levende waterbronnen. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen.

Me dunkt dat na dat afwissen van hun tranen er geen verdriet meer over zal blijven. Daarnaast hebben beide redeneringen het eigen geluk als uitgangspunt. Heel begrijpelijk, maar zouden wij onze buurman óók missen, die vannacht is overleden en “tot wiens heil ik geen woord heb gesproken”? En als er dan geen herkenning is – dan weten we evenmin of onze overleden vader er daar is..

Betekent het dan dat we er in het licht van de Bijbel niets naders over kunnen zeggen? Het is op de eerste plaats goed om de terminologie helder te krijgen. Hemel en hel staan nogal eens voor hele buiten-Bijbelse begrippen, afkomstig uit heidendom en folklore. Zelfs de zgn Apostolische Geloofsbelijdenis heeft met het “nedergedaald ter helle” een stukje verwarring in deze. (Zie HEL in de Bijbel). De Latijnse tekst uit de 5e eeuw heeft descendit ad inferos, dus zonder n (inferno is het Latijnse woord voor hel, dat in veel talen terecht gekomen is). Maar ad inferos betekent niet meer dan ‘in het lagere’. De hel als plaats van de uiteindelijke godverlatenheid heeft in het Bijbelse spraakgebruik eerder met een breedte afstand te maken dan met diepte, zoals in Math (8:12 e.a.): buitengeworpen in de buitenste duisternis.

Het beeld voor de godverlatenheid in de diepte komt wellicht ook van Openbaring 9, de put van de afgrond (Grieks: Abyssos), waaruit eerst de schorpioen-sprinkhanen komen, die de aarde teisteren, onder hun aanvoerder Apollyon en in Openbaring 11:7 lezen we van het beest dat uit de afgrond komt. In Openbaring 20 lezen we dan dat de duivel zelf gebonden wordt (voor 1000 jaar) in die afgrond. Maar het is in de `poel van vuur en zwavel` in 20:10 waarin de duivel en het beest en de valse profeet worden geworpen (en de dood en het rijk van de dood) “en dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheid” . Het Grieks dat in veel Nederlandse vertalingen met ‘poel’ is vertaald is limnè, het gewone woord voor meer.

Als tot slot met ‘ter helle` in de geloofsbelijdenis (ad inferos) de godverlatenheid wordt bedoeld, waar en hoe dan ook, dan klopt dat chronologisch niet. Immers, de godverlatenheid is aan het kruis, drie uur lang en daarna zegt de Heere “het is volbracht”. En tegen de moordenaar aan het kruis: heden zult u met mij in het paradijs zijn. Vermoedelijk zou “neergedaald in de dood” een vertaling zijn, die in het hedendaags taalveld voor meer duidelijkheid zou zorgen.

Dus verwarring al om. Wat bedoelen we met ‘in de hemel’, of nog neutraler: `het hiernamaals’? Als de Sadduceeën Jezus aan de tand voelen, spreken zij (en Hij) over in de opstanding: Het ‘raadsel’ over de vrouw die zeven keer weduwe werd – van wie zal zijn de vrouw zijn in de opstanding (Mat 22). De Heere spreekt niet alleen over opstanding op zichzelf, maar (in Mark 12:25) ook “wanneer ze uit de doden opgestaan zullen zijn”. Let op het meervoud ‘uit de doden’; nergens staan er “opstaan/opstanding uit de dood”. Er is wel gezegd, dat “uit de doden” erop duidt, dat er doden achter blijven. Voor de Heere Jezus geldt dat uiteraard, als Eersteling in de Opstanding, maar uit Openbaring 20:5 weten we dat aan het begin van de duizend jaar de eerste opstanding zal plaatsvinden (“zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding” (vers 6)) en aan het einde is er sprake van de Witte Troon, waarvoor alle mensen zullen verschijnen. Vergelijk ook Mat 12:41 “opstaan in het oordeel”.

Paulus neemt zijn lezers in Corinthe en Thessalonika mee in het geheimenis, hoe het einde zal zijn voor kinderen van God. Zij die vóór ons gestorven zijn, zullen opgewekt worden en ook wij zullen de onvergankelijkheid aan doen. Zo zal de dood verslonden zijn tot overwinning.

Als de Heere aan het kruis de moordenaar zoals gezegd toezegt heden met Hem in het paradijs te zijn, dan is dat ook nog vóór Opstanding van de Heere zelf. Dus “paradijs” (elders ook ‘Vadershuis’) is wellicht een verblijfplaats voor de zielen, die in de Heere gestorven zijn, vóór de Opstanding, als we het zo, aards-chronologisch mogen voorstellen. En na de Opstanding: “Daarna zullen wij, de levenden die overgebleven zijn, samen met hen (de opgewekten), opgenomen worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Heere in de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Heere zijn” (1Thes 4:17).

Er is ook nog een vraag, wat we bedoelen met ‘herkenning’, nl “wanneer”. Gaat het dan om de zielen in het paradijs, of de opgestane en veranderde mensen ‘in de lucht’ en verder? Jezus zelf spreekt over “in de opstanding” en in Mat 19:28 zelfs over “in de wedergeboorte” duidelijk niet in de betekenis van “na de bekering”, maar

voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid, ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël zult oordelen.

duidelijk met dezelfde betekenis als ‘in de opstanding’.

Het lichaam zal dus worden opgewekt in onvergankelijkheid, in heerlijkheid en kracht (1Cor 15). Paulus noemt het daar ook een geestelijk lichaam. Het eerste voorbeeld wat wij daarvan hebben is de Heere Jezus zelf. Na Zijn opstanding had Hij zo’n verheerlijkt, onvergankelijk, geestelijk lichaam. In het kader van herkenning van het geestelijke lichaam worden wel de voorbeelden genoemd van Maria, die Jezus niet herkent in de graftuin, maar Hem voor de tuinman houdt. Zo ook de Emmausgangers die een vreemdeling onderweg ontmoeten en Hem ook niet direct herkennen. Het is van belang om te zien, dat Maria Jezus wel herkent aan Zijn stem – als Hij haar naam roept. En van de Emmaüsgangers staat, dat Jezus met hen mee kwamlopen, maar dat ‘hun ogen werden gehouden, zodat zij Hem niet herkenden’ (Luk 24:16). Kennelijk was die ingreep ervoor nodig, zonder dat hadden ze Hem wel herkend.

Jezus heeft ook vóór Zijn dood en opstanding een verheerlijkt lichaam gehad, nl bij de verheerlijking op de berg (bijv Luc 9). Jezus’ gezicht verandert “en Zijn kleren werden wit als het licht” (cf Open 3). En twee mannen spreken met Hem, Mozes en Elia. “Zij verschenen in heerlijkheid en spraken over Zijn heengaan”. Het is van belang voor ons onderwerp, dat Petrus weet wie dit zijn. Hij stelt voor onderkomens te maken voor Jezus, voor Elia en voor Mozes. Dat is opmerkelijk: hij herkende Mozes en Elia zonder ze ooit (van aangezicht) gekend te hebben. Dat betekent o.a. dat kennen een belangrijker aspect is, dan herkennen. Zoals Paulus aan de Corinthiërs schrijft (1Cor 13:12)

Nu immers kijken wij door middel van een spiegel in een raadsel,
maar dan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht.
Nu ken ik ten dele,
maar dan zal ik kennen,
zoals ik zelf gekend ben

Misschien is een onderdeel van de vraag die velen zo bezighoudt: is er individualiteit in de hemel. Dus niet zozeer: herken ik mijn vader – maar ben ik mezelf? Herkent mijn vader mij? Ik denk dat de voorbeelden van Mozes en Elia daar al een antwoord op geven. Bovendien is het antwoord van de Heere Jezus op de vraag van de Saduceeën, dat zij dwalen, omdat ze de Schrift niet kennen: God is een God van Abraham, Izaäk en Jakob. Hij is een God van levenden, niet van doden. M.a.w. niet alleen is er wederopstanding, God is op dit moment de God van Abraham. Dus Abraham is er nu, dus zelfs voor de opstanding. M.a.w er is ook individualiteit in het paradijs, niet alleen in de opstanding. Zoals Lukas (20:38) dat zegt: “God nu is niet een God van de doden, maar van de levenden, want voor Hem leven zij allen.”

Het geeft ook een idee van wat er aan menselijke relaties zal zijn. Izaak is de zoon van Abraham. Niet alleen was, maar is. En we weten wat er niet is: “Want in de opstanding nemen ze niet ten huwelijk en worden ze niet ten huwelijk gegeven, maar ze zijn als engelen van God in de hemel.”

Tot slot:
Alhoewel we een aantal lijnen kunnen trekken door de Schrift – het blijft van belang om Paulus citaat van Jesaja voor ogen te houden: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, dat is wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben.” We zullen dus niet kunnen bedenken of naspeuren, hoe het zal zijn. Maar het betekent dus ook, dat er geen ‘probleem’ zal overblijven.

En God zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal er niet meer zijn; ook geen rouw, jammerklacht of moeite zal er meer zijn. Want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij Die op de troon zit, zei: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zei tegen mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en betrouwbaar.

JPvdV

,

---

Reageer

 
---