20 April 2014, 22:14
(Psalm 69:1-10; Joh 2:13-2:22)
Gisteren was de schepping nog te keer gegaan, alles behalve stil. Ze schudde op haar grondvesten, was in barendsnood zoals Paulus later zou zeggen. De zon wendde als het ware haar gezicht af van het vreselijke schouwspel van de toorn van God op de Zoon. Het was geen gewone zonsverduistering – die duurt drie minuten, aan het kruis was het drie uur donker geweest en bovendien was het volle maan.
Maar nu was het stil.
Stille Zaterdag heet zo, omdat vroeger er geen klokken werden geluid op die dag, alles was sober in de kerk. En het is goed om in rouw en overdenking stil te staan. Wij zijn snel geneigd, om na het leed van Goede Vrijdag, na de laatste tonen van “Wir setzen uns in tränen nieder” van de Matthäuspassion van Bach, de stukken alvast klaar te zetten voor het Paasoratorium, omdat we weten hoe het afloopt. De trompet wordt alvast gestemd.
Het is goed om te bedenken hoe het voor de discipelen is geweest op deze dag. Hun wereld was uit elkaar gespat. Niet alleen was hun Messias geen Verlosser, maar bij Zijn eerste confrontatie met de Romeinse macht was Hij er aan ten onder gegaan. En, dat was misschien wel het ergste, ze hadden Hem allemaal verlaten. Wat zullen ze teleurgesteld zijn geweest, met name in zichzelf.
Ze wisten niet meer dat Christus het hen had gezegd, dat Hij na drie dagen weer op zou staan. Pas na Zijn opstanding vielen alle kwartjes en herinnerden zij het zich weer. In het stukje van het Johannes evangelie dat we gelezen hebben staat het twee keer, dat de discipelen zich ‘herinnerden’. Ook tijdens Jezus’ leven, toen dachten ze aan het vers uit de Psalmen. Maar pas na Zijn opstanding herinnerden zij zich deze woorden.
Ze herinnerden en: ze geloofden de Schrift en het woord dat Jezus gesproken had. Ook in de stilte van het graf.
Nog voor de opstanding, op deze stille zaterdag, waren de overpriesters en Farizeën bij Pilatus gekomen en hadden gezegd: “Heer, wij herinneren ons dat deze verleider gezegd heeft toen Hij nog leefde: Na drie dagen zal Ik opgewekt worden.” Zij herinnerden het zich, maar ze geloofden het niet. Ze noemden Hem een verleider.
Is dat mijn Koning? Dat hadden de discipelen zich ook afgevraagd. Is dat Hem nou? Of verwachten wij een ander. Die Ander, die komt in heerlijkheid om de aarde te richten. Maar die Ander is Dezelfde. Herstelt u in deze tijd het koningschap aan Israel, vragen ze dan nog vlak voor Zijn hemelvaart. Wanneer komt het nu? En let op, wat de Heere antwoordt: Hij zegt niet: hebben jullie het nu nog steeds niet begrepen? Maar: dat hoeven jullie niet te weten. Die vervallen hut van David zal worden opgericht. De hut van David – dat is niet de tempel, maar zijn paleis. Die troon zal in Jeruzalem staan. Jeremia mocht erover zeggen: “In die tijd zal men Jeruzalem de Troon van de HEERE noemen. Alle heidenvolken zullen er samenstromen, tot de Naam van de HEERE, tot Jeruzalem. Zij zullen niet meer hun verharde, boosaardige hart achternagaan.” (3:17)
Maar nu nog niet. Nu is het nog stil. Wat een voorrecht voor ons, om die profetieën wel te kennen, te herinneren. Gelooft u ze ook?
— JPvdV
Christendom, Bijbelstudie
15 March 2014, 22:23
Orthodox Joodse kindertjes hebben met drie jaar hun eerste aanraking met de Schrift, en wel letterlijk, in dubbele zin. Ze mogen met hun vinger de vorm naschrijven van Hebreeuwse letters (die van de te voren met honing zijn ingesmeerd!). Want (zo Psalm 119:103)
Hoe zoet zijn Uw woorden voor mijn gehemelte,
zoeter dan honing voor mijn mond.
En als een Joodse jongen 13 wordt, is hij zelf verantwoordelijk voor zijn daden en wordt hij bar mitzwa. (En een meisje bat mitzwa op 12-jarige leeftijd). Op de eerste sabbat na zijn 13e verjaardag wordt hij naar voren geroepen in de synagoge om voor het eerst een gedeelte van de Torah (of het bijbehorende stuk uit de profeten) te lezen.
Wij hebben die tradities allemaal niet, maar hoe belangrijk is het en hoe waardevol dat kinderen leren lezen en dus ook zelf de Bijbel kunnen lezen. Een enorm voorrecht ook.
We zijn bevoorrecht met een Bijbel in onze eigen taal, die niet verboden en te betalen is. Er zijn 500 miljoen christenen op aarde die het zonder Bijbel in hun eigen taal moeten stellen, de helft daarvan heeft er ook geen in een andere dan hun moedertaal; en er zijn bijna 800 miljoen volwassenen die überhaupt niet kunnen lezen. Als het daarom tijd wordt voor onze 2 kinderen van bijna 7, als ze redelijk kunnen lezen, dat ze hun eigen Bijbel mogen hebben, is dat reden om er een heus Bijbelfeest van te maken.
Wij zijn nog verder bevoorrecht met een voorgeslacht dat die Bijbel aan ons doorgegeven heeft. Daarom speelt dat voorgeslacht een belangrijke rol bij dat Bijbelfeest. De opa en oma die er nog zijn, zijn erbij.
Op een paneel zitten 10 enveloppen geplakt. In elke envelop staat een vraag, een Bijbeltekst en iets om te doen.
Een aantal voorbeelden:
- Waarom geven we het Woord van God eigenlijk aan onze kinderen? We lezen daarbij Deut 6:6,7 en de kinderen bekijken foto’s van hun stamboom: papa en mama, groot- en overgrootouders. Oma en een tante leggen uit waarom de Bijbel voor hen belangrijk is.
- Waarom is het niet genoeg om de Bijbel alleen maar te horen? We lezen Mat 7:24-27 en zingen “Een wijs man…”
- Wat heb je aan de Bijbel als het niet zo makkelijk gaat in je leven? We lezen Psalm 119:105 en opa legt uit wat het verschil is tussen een lamp voor je voet en een schijnwerper
- Waarom wordt de Bijbel vergeleken met honing? We lezen Psa 119:103 en de kinderen bakken letterkoekjes die ze insmeren met honing en lekker opeten…
- Vraag: God heeft de Bijbel aan ons mensen gegeven; maar via welk volk is de Bijbel bij ons gekomen? Wat betekent dat voor ons? We lezen: Jes. 40: 1 en 2 en we bekijken een menorah en een voorstelling van de stenen tafelen met Hebreeuwse letters
En bij feest hoort taart, waarop met grote letters geschreven staat “Hoera, ik lees de Bijbel”.
Tenslotte krijgen de kinderen dan hun Bijbel en ze zoeken de tekst op die hun ouders als motto voor hun leven aan hen meegegeven hebben. Misschien is er een nieuwe traditie voor hen geboren; wellicht is de Heere Jezus weergekeerd voor het voor hen en een nieuwe generatie spelen mag. In elk geval is het een zeer waardevolle gebeurtenis voor ons gezin en onze familie (in kleine kring). Het besef in een lijn te staan van voor- en nageslacht, juist als het gaat om Gods Woord, geeft extra zicht op dat voorrecht en Gods genade; om te danken voor de Loïs en Eunice in ons voorgeslacht en om weer te bedenken hoe belangrijk het is om dagelijks te lezen en te studeren; Schrift met Schrift te vergelijken, zodat het ook werkelijk een lamp is voor waar ik mijn voeten die dag ga zetten.
— JPvdV
Christendom, Bijbelstudie
28 January 2014, 23:46
In Lucas 13:7 is sprake van een vruchtenloze vijgenboom, die in een wijngaard geplant stond. Dat wil zeggen, een boom die het nodige onderhoud genoot. Echter drie jaar lang komt de eigenaar hier tevergeefs vijgen aan zoeken. Zijn opdracht aan de wijngaardenier is derhalve: “Houw hem uit”. Zo althans vertaalt de Statenvertaling deze opdracht. “Hak hem om”, zo de meeste andere vertalingen (van King James tot NBV).
Is de suggestie van de SV dat het hier om dieper uitroeien gaat, dan het simpele omhakken of doorzagen van de stam, terecht? Het moderne Nederlandse woord uithouwen betekent feitelijk “door houwen doen ontstaan, vormen, aanbrengen”. En dat is nou net niet wat de Statenvertalers bedoeld moeten hebben. Zo’n woord is dus hoe dan ook kandidaat voor vervanging in een Herziening.
Dan kijk je naar het Grieks. Ekkoptoo staat daar en dat betekent “uitslaan, omhouwen, openbreken, terugslaan, uitroeien” om er een paar te noemen. De Statenvertalers hebben in de vertaling kennelijk zowel ‘omhakken’ als ‘uitgraven’ tot uitdrukking willen brengen. “Met wortel en tak.”
Elders vertaalt de SV ekkoptoo in Mat 5:30 (“En indien uw rechterhand u ergert, houwt ze af…”) en 18:8 (“Indien dan uw hand of uw voet u ergert, houwt ze af ..”). Daar is het wel ‘gewoon’ met af houwen vertaald en niet met ‘uit’.
Is er nu een argument te vinden, waarom ekkoptoo bij een boom met uithouwen moet worden vertaald? Omdat er dan geen hoop meer is, geen rijsje meer dat uit kan spruiten?
Een belangrijke aanwijzing voor ‘omhakken’ vinden we op een onverwachte plek. In Job 14:7 is sprake van zo’n boom. SV: “Want voor een boom, als hij afgehouwen wordt, is er verwachting, dat hij zich nog zal veranderen, en zijn scheut niet zal ophouden.”
Laat nu in de Septuagint, de oude Griekse vertaling van het O.T., ook dáár het woord ekkoptoo zijn gebruikt! En het gaat er nu niet om hoe “geïnspireerd” die LXX is, of in welke mate het een bron is naast het Hebreeuws. Belangrijker is: de vertaler van deze zin uit het Hebreeuws moest een Grieks werkwoord kiezen, voor iets dat je met een boom kunt kunt doen, waarna ‘zijn scheut niet zal ophouden’, en daartoe kon hij kennelijk ekkoptoo gebruiken..
Dus ampele reden voor de HSV om uithouwen hier door omhakken te vervangen!
— JPvdV
Bijbelstudie,
18 January 2014, 21:03
NieuwTestamentische Schrijvers citeren over het algemeen het Oude Testament niet woordelijk. Ervan uitgaande dat ook het Nieuwe Testament door diezelfde Heilige Geest van God is geïnspireerd, geeft dat een bepaalde bandbreedte aan de exegese van die Oud-Testamentische passages die worden aangehaald.
En dat mag soms gevolgen hebben voor de gekozen vertalingen van die OT-passage. Een voorbeeld daarvan is de vertaling van Psalm 40:7. Dit vers wordt aangehaald in Hebr 10:5.
Psa 40:7:
U hebt geen vreugde gevonden in slachtoffer en graanoffer,
U hebt Mijn oren doorboord;
[..]
In Hebr 10 aangehaald als:
[..] Slachtoffer en spijsoffer hebt U niet gewild, maar U hebt voor Mij een lichaam gereedgemaakt.
Is “een lichaam gereedgemaakt” een zeer vrij citaat van “oor doorboord” of is er iets anders aan de hand?
Het werkwoord in Psalm 40:7 כרה (karah, ‘graven’), dat hier in de (H)SV met ‘doorboren’ is vertaald, wordt ook gebruikt in
- 2Kron 16:14 (een graf uitgehouwen (HSV), gegraven (SV), made (King James), cut (ESV).
- Psa 7:16 (kuil delven)
- Spr 16:27 (kwaad opgraven)
- Spr 26:27 (kuil graven voor een ander).
De vraag is: hoe is “gegraven oren” te begrijpen in Psa 40:7? Daar is een zekere variatie in:
- (H)SV: oren doorboord;
- NBG: geopende oren gegeven
- KJ: mine ears hast thou opened
- ESV: given me an open ear
- LXX: U hebt mij de oren hersteld, voorbereid, gereed gemaakt
De schrijver van de Hebreeënbrief vat in zijn citaat van Psa 40:7 “oor” niet alleen op als metafoor voor een lichaam, maar ook de betekenis van ‘graven’ komt in perspectief. Wellicht moeten we denken aan het formeren als uit klei (heden heb ik U gegenereerd)..:
“Daarom zegt Hij bij Zijn komst in de wereld: Slachtoffer en spijsoffer hebt U niet gewild, maar U hebt voor Mij een lichaam gereedgemaakt.” (Heb 10:5, HSV). M.a.w. “u hebt mijn oren doorboord” is aangehaald als “U hebt voor Mij een lichaam gereedgemaakt”.
Misschien moeten we concluderen dat karah als ‘doorboren’ vertalen, geen sterke papieren lijkt te hebben. Daarenboven suggereert de vertaling “U hebt mijn oren doorboord” een verband met Exo 21:6. En dat gaat over een slaaf die vrijwillig blijft en ten teken daarvan een gat in het oor krijgt met een “martse’a”, priem, afgeleid van het Hebreeuwse werkwoord daar is gebruikt: “ratza” (en niet “karah”!). Het is dus zeer de vraag, of de lezer (hoorder) van de Hebreeuwse Psalm 40 die link zal hebben gelegd. In Deu 15:17 komt hetzelfde voorschrift terug, dan zelfs met weer een ander werkwoord (natan), veelal met ‘steken’ vertaald.
De SV, in tegenstelling bijv tot de King James (die vertaalt met “mine ears hast thou opened”), suggereert het verband niet alleen door 2x ‘doorboren’ te vertalen (in Psa 40 en Exo21), in een Kanttekening bij diezelfde Psalm 40:7 wordt dat verband zelfs expliciet gelegd naar Exodus en Deuteronomium, onder verwijzing nota bene naar Hebr 10:5. Dat is eigenlijk niet goed te begrijpen, omdat het Hebreeëncitaat nogal afwijkt van de Psalm. (De uitleg is dan dat Christus de wil van de Vader doet zoals een slaaf vrijwillig bij zijn meester blijft…).
Markant is ook, dat de SV in Heb 10:5 vertaalt (“Maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid;”) – dan is die slaaf-voor-eeuwig-verklaring nog in te passen, HET lichaam draagt er het teken van. Maar er staat “EEN lichaam” in het Grieks. Het gaat hier om de Menswording zelf van Christus. Hij komt in de wereld.
Is het geoorloofd het OT te lezen, interpreteren in het licht van het NT? Ik denk dat het onvermijdelijk is, en het gekke is: dat is waarschijnlijk precies wat de Statenvertalers hebben willen doen, maar ze zijn wellicht gestruikeld over hun eigen vertaling van “karah” in Psalm 40…
— JPvdV
Bijbelstudie,
4 May 2013, 10:30
In een opniniestuk in het RD van 4 mei 2013 schrijft dr. Maarten Wisse (universitair docent aan de VU en de universiteit van Tübingen), dat het stil staan bij alleen het eigen leed bij Dodenherdenking haaks staat op de rechtvaardiging van de goddeloze. In het licht van de genade moet een mens weten dat er geen scherpe scheidslijn is tussen de goeden en de kwaden.
Maar is dat nu een reëel beeld van 4 mei? Doden herdenken is een vorm van rouw bedrijven. Die rouw bedrijf je over je eigen doden, ieder de zijne. En je betuigt respect ‘aan hen die vielen’ voor de vrijheid waarin wij nu mogen leven. In beide gevallen passen Duitse oorlogsgraven daar niet bij, lijkt me. Dat is de simpele analyse.
Maar het zit dieper. Er is wel degelijk een terecht moreel oordeel over het Nazisme. Dat was puur Kwaad. En die goddeloosheid wordt niet verzoend omdat het goddeloos is. Er loopt een diepe kloof tussen dat kwaad en het goed. Niet tussen mij en mijn medemens of vijand, maar wel tussen Wie ik wil volgen (maar wat o zo vaak niet lukt) en wie de Nazi’s (en 39 miljoen Duitsers in augustus ’34) wilden volgen.
Tot slot: Wisse komt tot een stuitende vergelijking: “Eigenlijk wordt een dodenherdenking op deze manier tot een politiek statement. Je laat zien zien wie er aan de goede en wie er aan de verkeerde kant staan, wie de rechtvaardigen zijn, en wie zondaars. Feitelijk lok je daarmee een vorm van geweld uit. Je herhaalt een patroon dat de oorzaak was van het oorlogsgeweld, de gedachte dat de ander overmeesterd of tenietgedaan moest worden.”
Met andere woorden: als je je uitgemoorde familie herdenkt en niet langs een Duits oorlogskerkhof wilt, bega je dezelfde daden als de Nazi’s. En je roept hun geweld ook op – dus wat je dan overkomt aan geweld, heb je ook nog eens zelf gedaan. Dubbele schuld.
Ik denk dat dit geen vruchtbare basis vormt voor een “gemeenschappelijke” herdenking.
— JPvdV
Actualiteit, Christendom