25 March 2020, 18:58
Als C.S. Lewis de uitdaging aangaat om over lijden te schrijven noemt hij zijn boek ‘Het probleem van het lijden’ (The problem of pain). Het klassieke probleem van het lijden in de wereld is nl: Als God Almachtig is, zou Hij de pijn helen in de wereld, want Hij is ook Liefde. En dat gebeurt niet en dus is Hij òf niet liefdevol, òf niet almachtig. Hij kan het niet of wil het niet.
In de Bijbel kunnen we traceren waar pijn vandaan komt. Niet alleen de dood, maar ook het lijden in de wereld. Zo is het ‘van den beginne’ namelijk niet geweest. De wereld die God geschapen had, was ‘tov’ – goed. En toen de mens was geschapen overzag God alles nog eens op de zesde dag ‘en zie, het was zéér goed’. Met de ongehoorzaamheid van de mens komt niet alleen de dood in wereld, maar ook het lijden. De moeite van de zwangerschap van Eva zal ‘zeer groot’ zijn. En om Adam wordt de aardbodem vervloekt – dorens en distels zal hij voortbrengen. Aardbeving en tsunami. De schepping is stuk – maar niet voor altijd. De Heere zal niet alleen alle tranen afwissen, er komt een messiaanse tijd van vrede, maar waarin ook de schepping weer hersteld zal zijn als in het begin. Een wolf en een lam zullen samen zijn, luipaard en geitenbok, een kalf en een jonge leeuw.
En hoe zit het nu, dan? Is God machteloos of sadistisch? Is wat nu gebeurt Gods wil?
‘Uw wil geschiede’ wordt over het algemeen opgevat in het kader van Gethsemané – in het gebed van de Heere Jezus of de drinkbeker van Zijn lijden en sterven aan Hem voorbij mocht gaan. Maar, Vader, Uw wil geschiede. M.a.w. in de overgave aan de wijsheid van Zijn leiding. Maar er zit nog een ander aspect aan (waar mijn vrouw mij op wees een tijdje terug): De Heere leert ons zelf te bidden ‘Uw wil geschiede gelijk in de hemel alzo ook op aarde’. Dat betekent ook, dat die wil van God kennelijk niet altijd geschiedt. We kunnen dus niet bij iedere persoonlijke of mondiale ramp zeggen, ‘het is Gods wil’. Dat is niet Schriftuurlijk. Maar wel weten we dat voor hen die God liefhebben, alle dingen mee werken ten goede…
En soms denk ik, Heere laat toch uw Almacht NU zien – als er een moment is waarop dat aan zal komen, is het nu – een wonderlijke verdwijning van het virus van de ene op de andere dag. Sta nu op, bestraf de storm en OK, verwijt ons ons klein geloof. Maar doe het nu – dan zouden de mensen zich toch bekeren?
Maar de Bijbel leert ons in het relaas door Johannes van de opwekking van Lazarus, dat de mens zo niet in elkaar steekt. Als de crisis in Bethanië al beslecht is ten kwade, drie dagen te laat, roept Jezus Lazarus alsnog van de dood terug (‘opdat zij geloven dat U Mij gezonden hebt’). Maar dan zijn er tweeërlei reacties: Velen geloven daadwerkelijk, om wat ze gezien hebben. Maar anderen gingen naar de Farizeeën om daar hun beklag te doen over wat Jezus nu weer uitgehaald heeft. Ze hebben hetzelfde gezien, maar hun reactie is totaal anders. Eerst zien, dan geloven? Nou, nee..
We moeten het ook aan Gods wijsheid overlaten hoe alle dingen werken – welke gebeden Hij kan en zal verhoren en wanneer en op welke manier. Lewis zegt ook: ‘wat ben ik blij dat sommige van de gebeden uit mijn jeugd nooit verhoord zijn’…
Maar Zijn bedoeling is duidelijk. Hij wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis van de waarheid komen. Zijn ‘drive’ is dat ook: Hij heeft de wereld (kosmos, staat er in het Grieks) zo liefgehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft. Het Ultieme ingrijpen van God. Door alle lijden heen.
— JPvdV
Actualiteit, Christendom
25 June 2019, 22:56
In Katzrin Archeological Parc op de Golan hoogvlakte in Israel is een bezoekerscentrum met een uitgebreide en vooral voor jongeren aansprekende presentatie van een beroemd verhaal uit de Talmoed, de Oven van Achnai (Bava Metzia 59a-b).
Een nieuw type oven wordt voor het Sanhedrin gebracht met de vraag of deze rein is voor ritueel gebruik. Rabbi Eliezer houdt het daarop, maar zijn collega’s zijn een andere mening toegedaan. Er ontvouwt zich een verhit debat. Op een goed moment roept Eliezer de Voorzienigheid aan: “Als de halacha (de Wetgeving) overeenkomt met mijn opinie, zal deze Johannesbroodboom dat laten zien”. En zo waar de boom springt op en werpt zich ver weg. De andere rabbi’s geven echter aan dat Johannesbroodbomen geen rol spelen in juridisch debat. Eliezer komt tot nog zo’n uitspraak: Als de halacha met mijn opinie overeenkomt, zal de stroom dat laten zien. En op dat moment begint de beek stroomopwaarts te stromen. Ook hierdoor laten de anderen zich niet van de wijs brengen. Als op een derde uitspraak van Eliezer de muren van de zaal waarin zij zich bevinden beginnen te bewegen, ontsteekt rabbi Joshua in woede en bestraft hij de muren dat ze zich bemoeien met een debat van geleerden. Daarop staan zij stil, maar bewegen ook niet terug, uit respect voor beide rabbi’s..
Ten einde raad roept Eliezer nog één keer: Als de halacha in overeensteming is met mijn opinie, zal de Hemel dat uitwijzen. Er er werd een stem gehoord: Waarom wijken jullie af van de mening van rabbi Eliezer, terwijl de halacha in overeenstemming is met elke opinie die hij heeft geuit? Rabbi Joshua zegt daarop, “Het is niet in de hemel”, dwz de Torah. (Deut 30:12).
Wetgeving is derhalve een zaak van mensen, gebaseerd op de Torah die hier beneden is. En daarbij is de opinie van de meerderheid van belang. De Talmoed vraagt hoe God hierop reageerde. Hij glimlacht en zegt: ‘Mijn kinderen hebben over mij gezegevierd’.
Het verhaal gaat nog verder over de verbanning van rabbi Eliezer en de kracht van zijn gebed, maar dit gedeelte is de feitelijke kern van de zaak. Het is een eigenaardig verhaal. En pas enigszins te begrijpen tegen de achtergrond van het Joodse streven naar eenheid. De verwoesting van de tempel werd in de Talmoedtijd gezien als het gevolg van verdeeldheid en rivaliteit binnen het Jodendom. De oven van Achnai wijst erop, dat het de taak van het Sanhedrin was of werd geacht om nieuwe wetten te maken, nieuwe regelgeving. Hierbij is de opinie van de meerderheid leidend en dus ook bindend, welke argumentatie de minderheid ook heeft. Zelfs – en dan volgt een ontzagwekkende Joodse overdrijving (zelfs humor?) – zelfs als God zelf ingrijpt om te laten zien wat de juiste visie is..
In jurispredentie en wetenschap is het begrijpelijk, dat argumenten voor of tegen een stelling plaatshebben binnen het kader van het gebied waar het over gaat. Dat geldt zelfs voor creationisme. Maw kritiek op gangbare ideeën over aardlagen vindt niet plaats vanuit Genesis 1, of op grond van een bijzondere openbaring, maar omdat een mondiaal catastrofemodel een betere verklaring biedt voor bijv. de vorm van zoutgesteente in de aarde. Maar het opmerkelijke van dit verhaal is dat deze meerderheidsopinie-houding ook wordt toegepast op de interpretatie van de Torah zelf.
Zelfs al zou God ingrijpen en zeggen in hoeveel dagen Hij de aarde schiep, dan nog zegt deze stem, ‘wij menen, in meerderheid, van niet’. Het meest schokkende verslag van zo’n ontmoeting beschrijft C.S. Lewis in het gesprek tussen de Bisschop en Dick in The Great Divorce (hoofdstuk 5).
We zien het (vòòr de Talmoedische tijd) in de vastberadenheid van de meerderheid van het Sanhedrin om Jezus niet te erkennen, om het even hoeveel tekenen Hij ook zou doen. Hij wekt Lazarus uit de dood op na 3 dagen – sommigen prijzen God en andere gaan naar het Sanhedrin om zich te beklagen.
In de 20e eeuw hebben we gezien waar meerderheidsstandpunten toe kunnen leiden en in onze eeuw hebben we het laatste van die standpunten, die niet meer op de Torah zijn gebaseerd, nog niet gezien. Het onbegrijpelijke van de Oven van Achnai is dat het minderheidsstandpunt van Eliezer niet is gebaseerd op een obscure privé-openbaring maar het wordt bevestigd door een open, gemanifesteerd ingrijpen van de hemel.
Het argument van rabbi Joshua tegen God is dan ook niet, ‘wij menen van niet’, maar: Het is niet in de hemel, wat impliceert: het is niet aan de hemel. Alleen de mensen kunnen, op basis van de gegeven Torah daar wat over vinden, de hemel niet meer. Maar Mozes zegt: de Torah is niet in de hemel (of over de zee), zodat iedereen kan weten, waar hij of zij zich aan te houden heeft. Dus ook hierin moeten wij het met rabbi Joshua oneens zijn.
Het verhaal van de Oven van Achnai springt er in zekere zin uit, in de Talmoed, vol van de “90 gezichten van de Torah”. Rabbi’s met tegenovergestelde meningen worden met instemming aangehaald. “Maar rebbe”, zegt een kleine jongen tegen zijn leermeester, “ze kunnen toch niet beide gelijk hebben?” Waarop de rebbe antwoordt: “En jij hebt óók gelijk”.
De behoefte aan codificatie (regelvastlegging) illustreert een beginsel dat door de mens (ieder mens) misbruikt kan worden. En de meerderheid moet in het kwaad niet gevolgd worden. Dat is het Bijbels devies in deze. Wat de meerderheid ook vindt, het moet getoetst worden aan Gods Woord.
En als Hij de hemel opent en zegt – Deze is Mijn geliefde Zoon, Hoort Hem! – dan kunnen we dat maar beter doen.
— JPvdV
Christendom,
3 June 2019, 20:21
Joz 10:12 wordt nogal eens aangehaald als voorbeeld van een plat wereldbeeld in de Bijbel. De zon die om de aarde draait en stil blijft staan. En de klassieke weerlegging daarvan is, dat de beweging van de zon aan het firmament t.o.v. de aarde de normale manier van spreken is. De zon komt op en gaat onder.
Maar er is een detail, dat niet vaak wordt opgemerkt. Jozua roept de zon tot stilstand, zodat Israël meer daglicht heeft om zich te wreken op zijn vijanden. Maar gek genoeg ook de maan. In een plat wereldbeeld met rond de aarde draaiende hemellichamen is het bij een stilstaande zon volstrekt irrelevant wat de maan daarbij doet. Om het licht van die maan overdag kan het kennelijk niet te doen zijn.
Eén verklaring heb ik nog nergens gelezen: nl het feit dat het verband tussen de beweging van zon èn maan t.o.v. de aarde helemaal geen platte aarde suggereert en zelfs geen geocentrisch wereldbeeld: Alleen als die dag-beweging door het draaien van de aarde komt, is het logisch het stilstaan van beide hemellichamen te verbinden…
Dit staat volkomen los van de vraag of Jozua zich daarvan bewust was of niet. Dit is de simpelste verklaring…
— JPvdV
Christendom, Bijbelstudie
3 March 2019, 23:17
De achtergrond van theïstisch evolutionisme, zoals we dat bij Dekker en ook Van den Brink tegenkomen is, dat de resultaten van de natuurwetenschappen ons dwingen om tot een herbezinning van ons geloof te komen in een schepping zoals die door Genesis 1 wordt verhaald. Immers, die natuurwetenschap kent geen schepping, geen ontstaan van de aarde in zes dagen of van homo sapiens in 1 dag. We moeten dan komen, zoals Van den Brink dat uitdrukte, tot een ‘harmoniemodel’.
Er is al veel gezegd en geschreven over de theologische gevolgen van zo’n stap. Ik wil in deze korte bijdrage uitzoomen en kijken naar welk wetenschapsfilosofisch gedachtegoed hieraan ten grondslag moet liggen.
Dekker zegt dat de empirische wetenschap hem heeft overtuigd, dat God evolutie heeft gebruikt bij de totstandkoming van leven op aarde. Dat is geen onaanzienlijke prestatie. Het is voor die waarnemende wetenschap niet gemakkelijk om iets te zeggen over zaken die zich aan onze waarneming onttrekken. We nemen immers geen evolutie waar van eencellige amoebe tot mens of van dode materie tot leven. De levensvormen worden in een ‘boom van het leven’ geplaatst, maar dat is onderdeel van de conclusie, niet de waarneming. Je kunt er geen experimenten over doen, je kunt het niet testen en niet toetsen. Evenmin als je een ‘big bang’ kunt nabootsen of waarnemen. Kosmologie en evolutieleer bevinden zich in het domein van de theoretische wetenschap, het vormen van gedachten, proposities (stellingen) en theorieën over de oorsprong der dingen.
Je neemt alleen in het heden waar en ziet bijv. variatie en verwantschap. Daaruit kunnen ideeën over de oorsprong worden geformuleerd, bijv gemeenschappelijke afkomst (evolutie) of gemeenschappelijk ontwerp (schepping).
Een theorie over de oorsprong van het leven is niet te toetsen, maar zelfs al zou dat zo zijn: hoe kun je een propositie aan de hand van experimenten ‘bewijzen’? Hoe bewijs je dat alle zwanen wit zijn? Met hoeveel bevestigingen? Je kunt alleen, door een zwarte zwaan waar te nemen, die stelling falsificeren. Aantonen onwaar te zijn. Dekker noemt zelf de wetenschapsfilosoof Karl Popper en in zekere zin is dat poor salesmanship. Popper heeft overtuigend laten zien, dat er geen bewijzen in de natuurwetenschappen mogelijk zijn, zoals in de mathematica. Alleen falsificatie.
Toch heerst er de gedachte, dat ‘wetenschap’ gelijk staat aan een soort Mega Encyclopedie van Vaststaande feiten. Terwijl de academische werkelijkheid er (gelukkig) een is van voortdurende beweging, stellingen, tegenstellingen, theorieën en debat (maar ook dogma en carrière). Ik ken een astronoom die mij vertelde dat hij tijdens zijn studie voor een artikel een kleine tien verschillende kosmologieën had verzameld die op dat moment op enige academische aanhang konden rekenen.
Maar, zou je kunnen zeggen, is het dan niet van belang dat er meer aanhangers zijn van de ene propositie dan de andere? Op p 12 van zijn boek zegt Dekker dat het in de Bijbelwetenschap vrijwel ‘common sense’ is dat de Bijbel het begrip creatio ex nihilo niet kent (schepping uit het niets). Vrijwel – dus er zijn kennelijk nog steeds afwijkende meningen. Over de waarnemingen in Genesis 1 komen wij hieronder nog terug. Maar het is eerst van groot belang om te bedenken wat de bizarre consequentie is van de opvatting dat de meerderheid van stemmen, ook stemmen van wetenschappers, van belang is (van doorslaggevend belang) voor het waarheidsgehalte van een propositie. Dat heeft nl ongekende gevolgen bij een zgn. Paradigm Shift, een algemene verandering van het wetenschappelijk denken. Bijv: de aarde staat niet in het centrum van het universum, maar alles draait op de zon. Als de meerderheid van de wetenschap of de wetenschappers zo bepalen wat waar is, dan betekent dat, dat ook de werkelijkheid verandert bij zo’n shift en de aarde dus vroeger in het centrum stond en daarvóór plat was! Wie geloofde er nu precies in een platte aarde …?
Alles komt aan op keuzes. Die bepalen je experimenten, en ook je waarneming zelf. Koningsveld liet in 1976 al zien (Het verschijnsel wetenschap), hoe onmogelijk het is om theorie-vrij waar te nemen. We zullen aan de hand van een aantal voorbeelden bezien, hoe het de keuzes zijn, die de waarneming sturen.
Taalspelen
Dekker noemt twee “taalspelen”, die van de (natuur)wetenschappen en die van het geloof. De een kan zeggen ‘de aarde draait om de zon’ en de ander ‘de zon komt op’. Zo kunnen beide een ware uitspraak doen over de werkelijkheid.
Het is interessant om te zien wat wij aan het licht kunnen krijgen over deze verschillen in taalspel, aan de hand van dit voorbeeld dat Dekker zelf een aantal keren noemt: ‘De zon komt op’ versus ‘de aarde draait om de zon’. Zijn deze waarheden nu uit verschillende taal’werelden’ afkomstig? Het is de wetenschap, d.w.z. Einstein die ons geleerd heeft hoe relatief alles is. Dat wil zeggen, dat bijvoorbeeld de beweging van een object altijd een beweging is in relatie tot een ander object. Elke beweging is te beschrijven vanuit elk object. In de astronomie is het dan ook gebruikelijk om de positie van de aarde ten opzichte van een ster uit te drukken in zgn Rechte Klimming (Right Ascension) en Declinatie, een assenstelsel dat op de aarde en niet op de zon is gebaseerd. Dus zelfs in astronomische zin is de ster Antares zojuist, terwijl ik dit schreef, opgekomen.
Er is nog een reden waarom we van dit taalspel-onderscheid geen hoge verwachtingen kunnen hebben, als autonome motor bij de uitleg van de Schrift. Een voorbeeld: “Het is avond geweest, het is ochtend geweest, de eerste dag”. Waar de eerste betekenis van de tekst niet erg obscuur lijkt (‘dit was de eerste scheppingsdag’), is het een keuze vooraf om die eerste dag tot een ander taalspel te benoemen, om daarmee een weg te banen voor een exegese die niet meer op die eerste betekenis van de tekst is gebaseerd (maar op iets anders). Niets in de tekst zelf doet die benoeming, of zelfs maar die suggestie. De taalspeligheid is derhalve onderdeel van de interpretatie, geen onafhankelijke grootheid die de uitleg stuurt. Ook dit is een keuze, die anders te maken is.
Nog een voorbeeld, nog iets verder ingezoomd. Dekker gaat uit van de natuurwetenschap, d.w.z. het leidend paradigma daarin op dit moment. En dus van de kosmologie van de ‘big bang’. Waar hij nog plaats ziet voor een godsbetrokkenheid bij een begin van leven op aarde kan dat geen schepping zijn uit het niets, maar is er een oerchaos en daar overwint God over. Deze betekenis moet dan ook worden gelezen in Gen 1.
Dekker geeft dan ook aan dat “de Geest van God zweefde boven het water” in Gen 1:2 anders vertaald moet worden. Die Geest komt in vers 2 niet van pas, omdat de aarde bedreigend is, in Dekkers visie. Ook omdat het Hebreeuwse tohoe wa wohoe bedreigend ‘klinkt’, vindt Dekker, en dat is volgens hem de bedoeling. Een gevoelig argument. Maar het is onduidelijk hoe die andere vertaling (“er stak een hevige storm op”) voor “roeach elohiem”, onderbouwd kan worden. Immers, “roeach” kan inderdaad behalve Geest ook wind betekenen (net als min of meer het Latijnse anima). Maar de combinatie “roeach elohiem” komt naast Gen 1:2 nog 13 keer voor in het Oude Testament en in alle gevallen gaat het om Diegene die werkzaam wordt over mensen. Nu gaat het in 1Kon 19:11 interessant genoeg over “een grote en sterke wind, die bergen spleet en rotsen in stukken brak, voor het aangezicht van de HEERE uit.” Daar zouden we dan toch een “roeach elohiem” mogen verwachten, maar het Hebreeuws heeft dan roeach gadolah w’chazaq. Meer dan 700 keer staat het woord Elohiem in de Tenach, in alle gevallen een zelfstandig naamwoord. In drie gevallen vertalen sommige nieuwere vertalingen iets anders dan God (of goden).
- In Gen 30:8 verklaart Rachel de naam van zoon Naftali, doordat ze een naftoelei elohiem heeft gestreden met haar zuster. “Een zware strijd” zegt de HSV, maar SV: “worstelingen Gods”.
- Jona 3:3 noemt Ninevé een ‘grote stad van God’. Omdat Stad van God op Jeruzalem moet slaan, vertalen nieuwere vertalingen dat als ‘een geweldig grote stad’. Maar hebben we het recht wel om dat te zeggen: immers in Jes 19 heeft de Heere het o.a. over ‘Mijn volk Egypte’. Omdat het lastig is, moeten we van Egypte geen Israël maken. We zien dat ook in het laatste voorbeeld:
- Psalm 68:16 “Berg van God is de berg Basan..” HSV: De berg Basan is een machtige berg. Maar ook de moderne ESV heeft ‘O Mountain of God’, zelfs de Naardense Bijbel (“Berg Gods”).
Puur “empirisch” gezien heeft de vertaling “een stevige bries” dus zwakke papieren, het overgrote merendeel van de waarnemingen getuigt ertegen.
Je kunt niet onderbouwen dat de Hebreeuwse tekst geen Creatio ex nihilo leert. Alleen dat bepaalde interpretaties en vertalingen dat niet leren. Maar dat is eerlijk gezegd niet zo interessant. De eerste betekenis van de tekst is niet dat er een oerchaos is, en dat God daarmee gaat vechten. De eerste zin van Genesis is niet ‘In het begin was er chaos…’ Maar In het begin schiep God. Laten we de Bijbel maar bij Gen 1 vers 1 laten beginnen.
Tot slot, Dekker zegt in zijn voorwoord, dat mensen die hun verstand gebruiken op zijn ideeën moeten uitkomen. We zouden dat om kunnen draaien, en stellen, dat we verwachten dat mensen die hun verstand gebruiken op het tegenovergestelde van zijn ideeën uit zullen komen. Die stelling is zeker te verdedigen, maar niet het punt. Mensen, ook mensen die hun verstand gebruiken, hebben nl. verschillende standpunten. Precies omdat het dat zijn: stand-punten. En vanuit die punten bekijk je de wereld om je heen.
En je kiest gidsen voor jezelf. Dekker noemt o.a. Friedrich Nietzsche als gids bij ‘het adequaat uitleggen van de Bijbel’. Dat zal niet zonder invloed blijven.
Was is Gut? – Alles, was das Gefühl der Macht, den Willen zur Macht, die Macht selbst im Menschen erhöht.
Was ist slecht? – Alles, was aus der Schwäche stammt.
Zou dit ons kunnen helpen om ‘Hij deed wat slecht was in de ogen van de Heere’ adequaat uit te leggen?
— JPvdV
Bijbelstudie, Actualiteit
18 January 2018, 17:12
Mattheus 7 staat op het eerste gezicht vol met spreekwoorden en zegswijzen. Paarlen voor de zwijnen werpen, een balk in het oog hebben, zoekt en gij zult vinden, wat u niet wilt dat u geschiedt doet dat ook een ander niet, een wolf in schaapskleren, aan de vruchten herkent men de boom etc, etc. Het is heel belangrijk om te beseffen dat deze uitdrukkingen spreekwoordelijk zijn geworden in het Nederlands. Zeker in de tekst van de Statenvertaling mogen we weten dat de brontekst zo woordelijk mogelijk wordt gevolgd. En het is natuurlijk niet te verwachten dat de woorden al precies zo in het Grieks staan, dat ze in het Nederlands een uitdrukking vormen, en de juiste uitdrukking.
Het is goed om hier even bij stil te staan: er is figuurlijk gebruik, als in ‘het regende verwijten’. Alleen het ‘regenen’ wordt dan figuurlijk gebruikt in de zin van ‘in overvloed binnenkomen’. Het is nog niet idiomatisch als een vaste uitdrukking, omdat het van alles en nog wat kan regenen: gelukwensen, klachten, bedankjes, etc. In de context van een vertaling levert dit niet direct een probleem op, omdat het figuurlijke gebruik als vanzelf afgedwongen wordt.
Als het echter pijpenstelen gaat regenen, is de betekenis daarvan niet meer dat er in overvloed pijpenstelen binnenkomen. Wanneer we nu een Engelse tekst vertalen, waarin het cats and dogs regent, dan kunnen we daar de Nederlandse uitdrukking in kwijt. Maar het vergt een idiomatisch begrip van het spreekwoord in de brontaal.
Bij zo’n Nederlandse tekst die later spreekwoordelijk geworden is, kan de latere betekenis behoorlijk in de weg zitten bij een juiste exegese. Soms is de moderne uitdrukking ook anders geworden. Zo staat er in vers 12 niet ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt..’ maar de formulering is precies andersom: wat u wilt dat de mensen u doen, doe dat aan anderen. Niet alleen is de moderne variant een ontkenning van het tegendeel, de strekking is ook anders: de nieuwere variant is individualistisch, laissez faire en laissez passer, het past precies bij deze tijd. Het geeft niet om de ander. Maar de positieve formulering van het Bijbelvers legt juist een opdracht bij de mensen.
Een opdracht bij bidders; dat is de context. Gebedsverhoring omdat de Vader in de hemel zijn kinderen goede gaven geeft. Daar worden twee lijnen uit getrokken naar de aarde: zoals een aardse vader zijn eigen kinderen geeft, en zoals wij ook goede gaven moeten geven aan onze medemens. Vers 12 is daarmee een nieuwe dimensie op v7-11.
De vraag is nu: wat is het verband tussen v1-5 en 6? Is dat laatste vers een nieuwe “spreuk”, of heeft het net zo’n verband?
Het is van belang om daartoe te beseffen, dat paarlen voor de zwijnen ons ivm de huidige betekenis op het verkeerde been kan zetten. De betekenis van vers 6 is niet direct evident, vanwege het laatste stuk: Als ik goederen of een idee van hoge waarde verspil aan onwaardigen, is de agressiviteit van de onwaardigen niet het eerste probleem. Wat is het heilige dat niet aan honden gegeven moet worden? Een splinter, een gebrek aanwijzen in de medemens is op zich niet verkeerd, daar kan de ander zeer veel baat bij hebben. De Uiterste Baat zelfs. Maar het kan niet gebeuren bij voorbijgaan aan eigen zonde – want dan is het een veroordeling. Dat is de essentie van het gedeelte ervoor. Er is echter blijkbaar ook een grens. Een broeder (v3) kan nog baat en uiteindelijk dankbaarheid ervaren bij de getoonde splinter in het oog, maar bij een “hond” zal dat slechts ergernis oproepen. Ja zelfs gevaar. Mag en moet het Woord “gelegen of ongelegen” (2Tim 4:2) gebracht worden, bij dit soort vermaningen ligt dat kennelijk anders.
— JPvdV
Christendom, Bijbelstudie