In Katzrin Archeological Parc op de Golan hoogvlakte in Israel is een bezoekerscentrum met een uitgebreide en vooral voor jongeren aansprekende presentatie van een beroemd verhaal uit de Talmoed, de Oven van Achnai (Bava Metzia 59a-b).
Een nieuw type oven wordt voor het Sanhedrin gebracht met de vraag of deze rein is voor ritueel gebruik. Rabbi Eliezer houdt het daarop, maar zijn collega’s zijn een andere mening toegedaan. Er ontvouwt zich een verhit debat. Op een goed moment roept Eliezer de Voorzienigheid aan: “Als de halacha (de Wetgeving) overeenkomt met mijn opinie, zal deze Johannesbroodboom dat laten zien”. En zo waar de boom springt op en werpt zich ver weg. De andere rabbi’s geven echter aan dat Johannesbroodbomen geen rol spelen in juridisch debat. Eliezer komt tot nog zo’n uitspraak: Als de halacha met mijn opinie overeenkomt, zal de stroom dat laten zien. En op dat moment begint de beek stroomopwaarts te stromen. Ook hierdoor laten de anderen zich niet van de wijs brengen. Als op een derde uitspraak van Eliezer de muren van de zaal waarin zij zich bevinden beginnen te bewegen, ontsteekt rabbi Joshua in woede en bestraft hij de muren dat ze zich bemoeien met een debat van geleerden. Daarop staan zij stil, maar bewegen ook niet terug, uit respect voor beide rabbi’s..
Ten einde raad roept Eliezer nog één keer: Als de halacha in overeensteming is met mijn opinie, zal de Hemel dat uitwijzen. Er er werd een stem gehoord: Waarom wijken jullie af van de mening van rabbi Eliezer, terwijl de halacha in overeenstemming is met elke opinie die hij heeft geuit? Rabbi Joshua zegt daarop, “Het is niet in de hemel”, dwz de Torah. (Deut 30:12).
Wetgeving is derhalve een zaak van mensen, gebaseerd op de Torah die hier beneden is. En daarbij is de opinie van de meerderheid van belang. De Talmoed vraagt hoe God hierop reageerde. Hij glimlacht en zegt: ‘Mijn kinderen hebben over mij gezegevierd’.
Het verhaal gaat nog verder over de verbanning van rabbi Eliezer en de kracht van zijn gebed, maar dit gedeelte is de feitelijke kern van de zaak. Het is een eigenaardig verhaal. En pas enigszins te begrijpen tegen de achtergrond van het Joodse streven naar eenheid. De verwoesting van de tempel werd in de Talmoedtijd gezien als het gevolg van verdeeldheid en rivaliteit binnen het Jodendom. De oven van Achnai wijst erop, dat het de taak van het Sanhedrin was of werd geacht om nieuwe wetten te maken, nieuwe regelgeving. Hierbij is de opinie van de meerderheid leidend en dus ook bindend, welke argumentatie de minderheid ook heeft. Zelfs – en dan volgt een ontzagwekkende Joodse overdrijving (zelfs humor?) – zelfs als God zelf ingrijpt om te laten zien wat de juiste visie is..
In jurispredentie en wetenschap is het begrijpelijk, dat argumenten voor of tegen een stelling plaatshebben binnen het kader van het gebied waar het over gaat. Dat geldt zelfs voor creationisme. Maw kritiek op gangbare ideeën over aardlagen vindt niet plaats vanuit Genesis 1, of op grond van een bijzondere openbaring, maar omdat een mondiaal catastrofemodel een betere verklaring biedt voor bijv. de vorm van zoutgesteente in de aarde. Maar het opmerkelijke van dit verhaal is dat deze meerderheidsopinie-houding ook wordt toegepast op de interpretatie van de Torah zelf.
Zelfs al zou God ingrijpen en zeggen in hoeveel dagen Hij de aarde schiep, dan nog zegt deze stem, ‘wij menen, in meerderheid, van niet’. Het meest schokkende verslag van zo’n ontmoeting beschrijft C.S. Lewis in het gesprek tussen de Bisschop en Dick in The Great Divorce (hoofdstuk 5).
We zien het (vòòr de Talmoedische tijd) in de vastberadenheid van de meerderheid van het Sanhedrin om Jezus niet te erkennen, om het even hoeveel tekenen Hij ook zou doen. Hij wekt Lazarus uit de dood op na 3 dagen – sommigen prijzen God en andere gaan naar het Sanhedrin om zich te beklagen.
In de 20e eeuw hebben we gezien waar meerderheidsstandpunten toe kunnen leiden en in onze eeuw hebben we het laatste van die standpunten, die niet meer op de Torah zijn gebaseerd, nog niet gezien. Het onbegrijpelijke van de Oven van Achnai is dat het minderheidsstandpunt van Eliezer niet is gebaseerd op een obscure privé-openbaring maar het wordt bevestigd door een open, gemanifesteerd ingrijpen van de hemel.
Het argument van rabbi Joshua tegen God is dan ook niet, ‘wij menen van niet’, maar: Het is niet in de hemel, wat impliceert: het is niet aan de hemel. Alleen de mensen kunnen, op basis van de gegeven Torah daar wat over vinden, de hemel niet meer. Maar Mozes zegt: de Torah is niet in de hemel (of over de zee), zodat iedereen kan weten, waar hij of zij zich aan te houden heeft. Dus ook hierin moeten wij het met rabbi Joshua oneens zijn.
Het verhaal van de Oven van Achnai springt er in zekere zin uit, in de Talmoed, vol van de “90 gezichten van de Torah”. Rabbi’s met tegenovergestelde meningen worden met instemming aangehaald. “Maar rebbe”, zegt een kleine jongen tegen zijn leermeester, “ze kunnen toch niet beide gelijk hebben?” Waarop de rebbe antwoordt: “En jij hebt óók gelijk”.
De behoefte aan codificatie (regelvastlegging) illustreert een beginsel dat door de mens (ieder mens) misbruikt kan worden. En de meerderheid moet in het kwaad niet gevolgd worden. Dat is het Bijbels devies in deze. Wat de meerderheid ook vindt, het moet getoetst worden aan Gods Woord.
En als Hij de hemel opent en zegt – Deze is Mijn geliefde Zoon, Hoort Hem! – dan kunnen we dat maar beter doen.