Spreekwoorden in de (Nederlandse) Bijbel

18 January 2018, 17:12

Mattheus 7 staat op het eerste gezicht vol met spreekwoorden en zegswijzen. Paarlen voor de zwijnen werpen, een balk in het oog hebben, zoekt en gij zult vinden, wat u niet wilt dat u geschiedt doet dat ook een ander niet, een wolf in schaapskleren, aan de vruchten herkent men de boom etc, etc. Het is heel belangrijk om te beseffen dat deze uitdrukkingen spreekwoordelijk zijn geworden in het Nederlands. Zeker in de tekst van de Statenvertaling mogen we weten dat de brontekst zo woordelijk mogelijk wordt gevolgd. En het is natuurlijk niet te verwachten dat de woorden al precies zo in het Grieks staan, dat ze in het Nederlands een uitdrukking vormen, en de juiste uitdrukking.

Het is goed om hier even bij stil te staan: er is figuurlijk gebruik, als in ‘het regende verwijten’. Alleen het ‘regenen’ wordt dan figuurlijk gebruikt in de zin van ‘in overvloed binnenkomen’. Het is nog niet idiomatisch als een vaste uitdrukking, omdat het van alles en nog wat kan regenen: gelukwensen, klachten, bedankjes, etc. In de context van een vertaling levert dit niet direct een probleem op, omdat het figuurlijke gebruik als vanzelf afgedwongen wordt.

Als het echter pijpenstelen gaat regenen, is de betekenis daarvan niet meer dat er in overvloed pijpenstelen binnenkomen. Wanneer we nu een Engelse tekst vertalen, waarin het cats and dogs regent, dan kunnen we daar de Nederlandse uitdrukking in kwijt. Maar het vergt een idiomatisch begrip van het spreekwoord in de brontaal.
Bij zo’n Nederlandse tekst die later spreekwoordelijk geworden is, kan de latere betekenis behoorlijk in de weg zitten bij een juiste exegese. Soms is de moderne uitdrukking ook anders geworden. Zo staat er in vers 12 niet ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt..’ maar de formulering is precies andersom: wat u wilt dat de mensen u doen, doe dat aan anderen. Niet alleen is de moderne variant een ontkenning van het tegendeel, de strekking is ook anders: de nieuwere variant is individualistisch, laissez faire en laissez passer, het past precies bij deze tijd. Het geeft niet om de ander. Maar de positieve formulering van het Bijbelvers legt juist een opdracht bij de mensen.

Een opdracht bij bidders; dat is de context. Gebedsverhoring omdat de Vader in de hemel zijn kinderen goede gaven geeft. Daar worden twee lijnen uit getrokken naar de aarde: zoals een aardse vader zijn eigen kinderen geeft, en zoals wij ook goede gaven moeten geven aan onze medemens. Vers 12 is daarmee een nieuwe dimensie op v7-11.

De vraag is nu: wat is het verband tussen v1-5 en 6? Is dat laatste vers een nieuwe “spreuk”, of heeft het net zo’n verband?

Het is van belang om daartoe te beseffen, dat paarlen voor de zwijnen ons ivm de huidige betekenis op het verkeerde been kan zetten. De betekenis van vers 6 is niet direct evident, vanwege het laatste stuk: Als ik goederen of een idee van hoge waarde verspil aan onwaardigen, is de agressiviteit van de onwaardigen niet het eerste probleem. Wat is het heilige dat niet aan honden gegeven moet worden? Een splinter, een gebrek aanwijzen in de medemens is op zich niet verkeerd, daar kan de ander zeer veel baat bij hebben. De Uiterste Baat zelfs. Maar het kan niet gebeuren bij voorbijgaan aan eigen zonde – want dan is het een veroordeling. Dat is de essentie van het gedeelte ervoor. Er is echter blijkbaar ook een grens. Een broeder (v3) kan nog baat en uiteindelijk dankbaarheid ervaren bij de getoonde splinter in het oog, maar bij een “hond” zal dat slechts ergernis oproepen. Ja zelfs gevaar. Mag en moet het Woord “gelegen of ongelegen” (2Tim 4:2) gebracht worden, bij dit soort vermaningen ligt dat kennelijk anders.

JPvdV

,

---

Reageer

 
---