Erfzonde als excuus

2 May 2004, 18:53

De Erfzonde als reden en excuus voor mijn zondigheid
Meditatie/bijbelstudie voor de kerkradio Rotterdam-Zuid.
lezen (e.g. Gen 3:1-7)

Luisteraars,

Het woord `erfzonde` komt weliswaar niet in de Bijbel voor maar de notie `erfzonde` wel degelijk.
Toch lijkt het wel of dit een eigen leven is gaan leiden, los van de Schrift. Zo was er die persoon die tot de conclusie kwam dat hij als het ware met achterstand aan dit leven was begonnen en niet dezelfde keuze heeft kunnen maken als Adam. Die persoon was volledig oprecht in deze observatie en hij voegde er aan toe dat hij niet de minste verwachting had dat hij de juiste keuze zou hebben gemaakt. Maar het brengt ons tot de gedachte: als je zo de erfzonde voorstelt, doe je dan de Bijbel recht aan? Kun je er op deze manier over spreken? Ik wil met een voorschot op uw geduld een paar lijnen in de Schrift langsgaan die licht kunnen werpen op deze materie.

Er zijn niet zo heel veel plekken waar de Bijbel naar Adam verwijst, en naar zijn eerste zonde (c.q. die van Eva). Het valt op dat dat steeds gebeurt in het licht van de zonden van “mij”, van “het volk”, in vergelijking met die van Adam.

In Job 31 verdedigt Job zich en bewijst zijn onschuld. Hij heeft het letterlijk beter gedaan dan Adam: hij heeft niet alleen de vreemde geherbergd, en niet de verdrukking van zijn haters gezocht, etc, maar ook niet: “zo ik, gelijk Adam, mijn overtredingen bedekt heb, door eigenliefde mijn misdaad verbergende” (vers 33) Overtredingen, waar niet eens sprake van is. En toch weet Job dat hij een verlosser nodig heeft, want hij zegt: Ik weet dat mijn Verlosser leeft (19:25). Geen sprake dus van het zondigen op `andermans` verantwoordelijkheid. Job doet wat hij doet, en hij verwijst naar Adam niet omdat het Adams schuld is, dat hij een verlosser nodig heeft, want hij heeft zelfs betere keuzes gemaakt dan Adam.

In Hosea 6 roept de Heere door de mond van de profeet het volk op om weer te keren tot Hem. Er zijn straffen geweest, maar er is belofte van zegen als het volk bij de Heere blijft. Want: De Heere heeft lust tot weldadigheid, niet tot offer, en tot kennis Gods meer dan tot brandoffer (6:6) . Maar, en dan komt het: “zij hebben het verbond overtreden als Adam”. ALS Adam, dwz nèt als Adam. Het lijkt een onbelangrijk detail, maar er staat dus niet: “door Adam”, en zelfs niet: “IN Adam”.

Een moeilijk maar zeer belangrijk hoofdstuk is Romeinen 5. Een ding valt steeds op: de tegenstelling tussen wat er door een mens (Adam) in de wereld gekomen is, en in welke toestand de schepping daardoor gebracht is aan de ene kant, en wat er door een Ander Mens daarna in de `wereld` gekomen is aan de andere kant. De misdaad en de genadegift. De zonde die door Adam (en Eva) in de wereld gekomen is, bracht de dood in de wereld. En daarmee tot alle mensen. M.a.w. het directe gevolg van die `erfenis` is dat alle mensen sterven . Let op: er staat ook hier niet, dat mijn zonde en schuld eigenlijk door Adam komen.
Het einde van vers 12 is interessant: “in welken allen gezondigd hebben”. “In welken” lijkt meerdere betekenissen te kunnen hebben. Enerzijds ligt het voor de hand, dat `welke` verwijst naar die ene mens, door wie de dood in wereld kwam. Maar dan zit hier nog een ander element in, dat van belang is voor onze `studie`: het verband tussen mijn zonde en die van Adam is net zo goed andersòm te leggen: als ik heb mee gezondigd IN Adam, dan wil dat feitelijk zeggen, dat ik net zo goed mee verantwoordelijk ben voor ZIJN zonde, als hij voor de mijne! Maar er is een andere betekenis van “in welke”. In het Grieks wat eronder zit, wordt in vele andere vertalingen een uitdrukking gezien die als voegwoord vertaald wordt: “omdat”, “daar”. Dan is die breed gedragen verantwoordelijkheid voor de schuld van de zondeval helemaal duidelijk geworden. OMDAT ik ook gezondigd heb, en omdat ik van mezelf uit, net als Adam (zie Hosea), kies voor mezelf, en verkies om God te zijn, en niet een mens, die God dient; daarom is de dood, als straf voor die zonde in de wereld gekomen. Als straf, weliswaar naar aanleiding van die eerste zonde, inderdaad. Met die eerste zonde is de dood en de schuld en de breuk met God in de wereld gekomen. Maar Romeinen 5 leert mijns inziens helemaal niet dat de verantwoordelijkheid daarvoor alleen bij Adam ligt en dat wij nakomelingen slachtoffer zijn daarvan!

Ook in de 1e Corinthebrief komt de eerste mens weer terug in het spreken van Paulus, en ook hier weer in de eerste plaats in het kader van de dood. Lees 1 Cor 5:20-22 maar. De dood is door één mens (in de wereld gekomen). En ook de opstanding door één Mens. Ons verband met Adam is hier nog iets anders geformuleerd: “Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden.” (22) Wij hebben in Adam allen gezondigd, maar zullen ook allen sterven in Adam. Adam is het symbool, bijna, voor ons leven, onze keuzes en onze dood als straf ervoor. Ook hier weer geen schuld in Adam voor onze verkeerde keuzes: Adam is gestorven, en ik zal ook sterven (tenzij de Heere voor die tijd terug keert!!), om dezelfde reden als Adam, maar niet om reden van de zonde van Adam.

Maar David zegt toch in psalm 51 dat hij in ongerechtigheid is geboren en dat zijn moeder hem in zonden heeft ontvangen? Zeker, en in zekere zin doet het niet eens ter zake of `in zonde` hier slaat op Davids moeder of op hem zelf. Want wat mij betreft is het zeker: David verwijst hier heel bewust naar de lijn via zijn moeder naar Eva, als ik het zo mag zeggen. Terwijl hij haar juist elders (ps 116:16 en 86:16) “de dienstmaagd des Heeren” noemt. Het is dan ook niet haar schuld, maar de zijne. David geeft de diepste grond en de lengte en breedte van zijn zonde aan, niet de diepste grond van de zonde van zijn moeder en niet die van Eva (of Adam). De hele psalm staat vol met de schuldbelijdenis van David. HIJ heeft gezondigd en wel tegen de Heere, ja hij zegt zelfs `alleen tegen de Heere`. Heel opmerkelijk eigenlijk: de zonde tegen Uria en in zekere zin ook tegen Bathseba zelf staat hier kennelijk in de schaduw.

Maar wat moeten we dan denken over Job 14:4 “Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet een.” En te vergelijken met Job 15:14 “Wat is de mens, dat hij zuiver zou zijn, en die geboren is van een vrouw, dat hij rechtvaardig zou zijn?” Het lijkt mij toe dat `die geboren is uit een vrouw` niet zo zeer duidt op wat die vrouw voor hem betekent heeft, c.q. wat voor `achterstand` ze hem geeft. Zeker in 15:14 is het gezien het zinsverband een synoniem voor een mens als zodanig. Het mensengeslacht na de zondeval. Omdat alle geborenen na de zondeval zijn geboren.

En er is één fascinerend argument waarom dat `in zonde ontvangen zijn` TOCH aan MIJ ligt en niet aan mijn moeder, c.q. Eva, c.q. Adam: Het is in dit verband nl. ZEER opmerkelijk om er aan herinnerd te worden, dat de Heere Jezus weliswaar van de Heilige Geest is ontvangen, maar toch uit een vrouw is geboren! Ook Hij is dus aan diezelfde erfenis blootgesteld. Maar Hij was toch zonder zonde! En de Heere Jezus kiest zelf voor die weg, om zo mens te worden. Hij kiest onze erfenis, onze afstamming. Maar Hij bewijst: die gevallen afkomst alleen is niet bepalend voor onze
zondigheid…

Ook het begin van Efeze 2 schildert onze gevallen staat. Een staat die onze natuur geworden is. En waar wij in wandelden, en van nature in wandelen. Maar het is opmerkelijk dat ook hier in vers 1 staat waarom wij in die natuur zijn (gevallen): “daar gij dood waart, door de misdaden en de zonden;” maw weerom door MIJN acties. Dus het is niet zo dat ik die misdaden en zonden gedaan heb DOORDAT ik dood was (c.q. in zonden ontvangen ben), maar ik ben dood DOOR de misdaden. De relatie is dus andersom!

Vandaar dus, dat de Heere Jezus, hoewel uit een vrouw geboren, en in beginsel aan onze aardse oererfenis onderhevig, TOCH niet in die staat was: omdat Hij die misdaden en zonde niet deed…

Ik vind dit echt de crux van het juiste verstaan het begrip erfzonde en de zondeval.

Kortom: ik betwijfel of de Schrift ergens leert, dat ik in mijn menszijn een `valse start` heb gemaakt door het toedoen van Adam. De Heere beziet de hele aarde in de gehele geschiedenis. Hij “heeft uit den hemel neder gezien op de mensenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware, die God zocht. Zij zijn allen afgeweken, te zamen zijn zij stinkende geworden; er is niemand die goed doet, ook niet één”. (Psalm 14, Paulus haalt het aan in Romeinen 3). Dit is een oordeel, ook over mij alleen. Dit is mijn palmares, mijn CV, het staat op mijn conto. Ik heb daar niemand voor aan te kijken. Alleen omhoog te kijken. Naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal.

admin

,

---

Bijbelonderzoek

21 February 2004, 18:46

Lezen Handelingen 17:1-14

Een bekend stuk uit de handelingen der apostelen hebben we gelezen.

Paulus en Silas waren juist uit Filippi gekomen, waar ze psalmen hadden gezongen in de nacht, terwijl ze gegeseld en al, hun handen en voeten geboeid in de binnenste kerker waren geworpen. Een plotselinge aardbeving had de aardse beperkingen verwijderd, maar toch waren Paulus en zijn metgezellen niet gevlucht. Ze hadden de macht en de gelegenheid, maar ze maakten er geen gebruik van. Dat is het dat de gevangenenbewaarder bevend doet neervallen voor Paulus en Silas. Hij kan hun motivatie onmogelijk begrijpen. Het treft hem kennelijk tot het in diepste van zijn ziel en buiten stelt hij de cruciale vraag die voor hem kennelijk de essentie van de hele geschiedenis opsomt. Hoe kan ik zalig worden.
Dat is eigenlijk heel opmerkelijk. Zijn vraag is niet, hoe komen jullie zo machtig, hij denkt er kennelijk ook niet aan hoe hij het verdwijnen van de gevangenen zal verklaren, terwijl hij zich niet van het leven beroofd heeft; nog geen 5 minuten geleden was het grootste probleem in zijn leven. Maar dat alles valt in het niet, bij het verkrijgen van antwoord op dit grote geheim: hoe kan ik zalig worden.

Het is niet alleen opmerkelijk, het is ook een belangrijke les: Het is niet te voorzien hoe de Heilige Geest te werk gaat, met eerbied gesproken; hoe de stokbewaarder tot bekering komt; hoe hij in het diepst van zijn ziel wordt aangeraakt, en zoals we dan zeggen, stil gezet wordt.

Want heel anders vergaat het Paulus en Silas in de twee volgende steden die ze aandoen, waarover we gelezen hebben.

In Thessalonica komen sommigen tot geloof, in Berea velen. Toch doen Paulus en Silas in beide steden precies hetzelfde. Ze gaan zoals ze gewoon waren, naar de synagoge, op de Sabbath, de zaterdag dus. En ze handelen met de aanwezigen uit de Schriften. Paulus toont twee dingen aan. Ten eerste dat de Messias moest lijden en sterven en opstaan uit de doden en dat Jezus die Messias is.
Paulus toonde aan dat de Messias moest lijden en opstaan uit de doden. Dat was bijzonder, want u weet natuurlijk, dat de Joden in de Messias altijd de Verlosser hebben gezien. De gezalfde, de Zoon van David die op zijn troon zal zitten, zoals David beloofd was in 2 Sam 7: “Doch uw huis zal bestendig zijn, en uw koninkrijk tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid”. Het volk Israel had al zoveel geleden, door hun eigen schuld èn door de haat der volken, dat het reikhalzend uitzag en -ziet naar die verlossing, waarin er vrede is voor Jeruzalem en dus vrede voor de wereld, waarin de koe en de berin tezamen zullen wieden en hun jongen neerleggen en de leeuw stro zal eten zoals een rund.
Zo’n vreemd verlangen is dat niet, en Paulus ontkent ook niet dat die Messiaanse toekomst er zal zijn; maar juist door de formulering, “dat de Messias moest lijden en opstaan” zegt hij als het ware, dat dat eerst moest gebeuren. Alleen al dat inzicht in de Schrift zelf, is onderdeel van het bewijs dat Jezus van Nazareth de Messias is. Jesjoea HaMesjiach.

In de Schrift is het te vinden, en dat is direct het grote verschil tussen die van Thessalonica en die van Berea. Die van Berea waren `edeler`, staat er kort weg,`van een goede soort` kun je het Grieks ook vertalen. En waarom waren ze edeler: omdat ze het woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften of deze dingen zo waren. Ze doen aan bijbelstudie. En wel dagelijks. En ze speuren alles na wat Paulus heeft gezegd. En ze komen er achter, kennelijk, dat het waar is wat Paulus zegt. En derhalve nemen ze ook zijn woord aan dat Jezus de Christus is.
Dat Hij uit de doden opgestaan is, bewijst dat Hij de Zoon van God is; dat Hij lijden moest als de lijdende knecht des Heeren van Jesaja bewijst nu ook voor de bijbelstudiegroep uit Berea dat Hij de Messias, de beloofde Verlosser is. Hij is in het vlees gekomen.
Beproeft de geesten, of zij uit God zijn, schrijft Johannes in zijn eerste brief; en je herkent de geesten hieraan: “alle geest, die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God.” En verderop in datzelfde 4e hoofdstuk: “Zo wie beleden zal hebben, dat Jezus de Zoon van God is, God blijft in hem en hij in God”.

Voor die “edelen” uit Berea vallen alle stukjes nu op zijn plaats. O wat zou je graag je oor te luister hebben gelegd wanneer de Heere Jezus de Emmaus-gangers onderwijst. Ook zij waren zo teleurgesteld, en hoopten “dat Hij diegene was Die Israel verlossen zou”. En De Heere Jezus zegt dan: O onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben! 26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? 27 En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem was. Nogmaals: daar had ik graag bij geweest. Maar het is ook een opdracht aan ons om net zoveel Bijbelstudie te doen, en de Heilige Geest, ik geloof het, zal ons daarbij aan de hand nemen.

Valt het u overigens op, luisteraars, dat ook de Heere Jezus de nadruk legt op eerst het lijden en daarna de heerlijkheid, dwz voor Hem, maar ook voor Zijn volk. Ik heb het bij andere gelegenheden al eens aangehaald, maar ik vind het ook zo opvallend, wat de Heere Jezus antwoordt, vlak voor Zijn Hemelvaart, als de discipelen vragen of de Heere in deze tijd het koninkrijk aan Israël weer zou oprichten. Hij zegt dan niet; heb je het nu nog niet begrepen? Nee, hij zegt – het gaat jullie niet aan de tijd te weten. Dus dat aardse herstel komt wel! Daar lezen wij nog wel eens overheen, als u begrijpt wat ik bedoel.

Voor de bijbelonderzoekers uit Berea is Schrift met Schrift vergelijken en het woord van Paulus de weg van de Heilige Geest om tot geloof te komen; voor de stokbewaarder in Filippi zijn ongelofelijke ervaring met gevangenen die niet vluchten.

De Joden die het Woord niet aannemen in Thessalonica worden ongehoorzaam genoemd, opmerkelijk. Het is kennelijk ronduit je plicht als je zo met de boeken van Mozes bent opgegroeid om aan te nemen wat daarin over de Heere Jezus wordt gezegd. En geldt dat voor de meeste van ons ook niet? Hoelang hebben wij het woord van de Heere God al, zondag aan zondag?

De Bijbel is een schatkist, niet alleen vanwege zijn waarde, maar ook vanwege de rijkdom aan detail, en steeds weer nieuwe juweeltjes die we erin kunnen vinden, als we er maar induiken.

Ik spreek de wens uit, dat dat ook uw en mijn favoriete tijdsbesteding mag zijn en worden.

admin

,

---

Het licht der wereld

6 December 2003, 18:44

Het licht der wereld.

Lezen Genesis 1:1-19

Luisteraars, in deze adventstijd wordt vaak het begin van Johannes evangelie gelezen, over de Heere Jezus, die het Leven is, en het Leven is het Licht der mensen. Het schijnt in de duisternis. Als we dat licht op een korte tocht door de Bijbel volgen komen we tot verrassende inzichten.

Het begint al goed. Het allereerste scheppingswoord dat we lezen van de Heere God is: “Er zij licht”. In den beginne was het Woord en alle dingen zijn door dat Woord geworden. De relatie met de Heere Jezus, het levende Woord is direct gelegd.

God zag dat het licht goed was. Als een leider in Lukas 18 de Heere Jezus aanspreekt met Goede Rabbi, dan zegt de Heere Jezus, `waarom noem je Mij goed? Niemand is goed dan God alleen`. Ik geloof niet dat de Heere hier zegt geen goede meester genoemd te willen worden, maar hij maakt de vragensteller bewust: `realiseer je je wat je zegt? Realiseer je je aan wie je Mij gelijk stelt?` Zonder dat ik dat erin probeer te leggen: het heeft ook iets van, je meent het toch niet!

Als dat licht schijnt, maakt de Heere God scheiding tussen licht en duisternis. En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht.

Het is ons allemaal wel eens opgevallen, dat pas later de lichten aan het firmament worden geschapen. Ah, zeggen de schriftcritici: zie je wel, er zijn allerlei verhalen door elkaar gehaald. Maar is het u ook wel eens opgevallen, dat dat op de vierde dag gebeurt? “Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht “. Maar het onderscheid tussen dag en nacht was al gemaakt in vers 4. Die functie wordt dus overgenomen door de lichten die God op dat moment schept. Er heel specifiek op gelegd. Met nog andere functies: “en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren!” Het samenstel van bewegingen van zon en maan maakt een hele lange tijdrekening mogelijk: met name de vermelding van zons- en maansverduisteringen, in een bepaald gebied in oude kronieken maken het voor ons NU mogelijk die absoluut te dateren. Want precies die volgorde van zaken komt maar eens in de duizend jaar voor. Daarmee wordt op de vierde dag ook in de breedste zin van het woord `de tijd` geschapen.

De eerste drie dagen van de schepping is het de Heere zelf, die zonder zon en maan zorgt voor licht op aarde. Drie dagen lang, opmerkelijk vindt u niet? In 1 John 1 (:5) staat: “En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God een Licht is , en gans geen duisternis in Hem is.” En Paulus zegt in 1 Tim 6: “ [15] de zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen, en Heere der heren ; (16) Die alleen onsterfelijkheid heeft, en een ontoegankelijk licht bewoont;”
Drie dagen lang is de Heere letterlijk het licht der wereld en pas dan wordt dat licht overgedragen, ja ophangen aan, zou je kunnen zeggen, de geschapen lichtbronnen in het heelal.
Drie dagen, en in den beginne is ook sprake van de Heere God, de Geest van God die over de wateren van de afgrond gaat en van het Woord, dat in den beginne bij God was.

En zoals het in den beginne was, zo zal het aan het einde zijn:
In Openbaring 22(:5) lezen we immers: “En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben; want de Heere God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid.” Jesaja profeteert ervan: (60:19) “De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God tot uw Sierlijkheid.”

Dat licht der wereld is in de wereld gekomen. De Heere Jezus is het Licht der wereld, der mensen.
Hij zegt in Joh. 9(:5) “Zolang Ik in de wereld ben, zo ben Ik het Licht der wereld.” Zolang Hij in de wereld is. Opmerkelijk dat toen Zijn Godverlatenheid het grootst was, er drie uren totale duisternis op aarde was. De zon, maan en sterren konden ook daar niet tegen op. God wendde met eerbied gesproken Zijn aangezicht van de aarde af. Hoe prachtig is in dat licht de hogepriesterlijke zegen: “de Heere verheffe Zijn aangezicht over u“…

Maar het gaat veel verder nog, want in Mat 5 (16) zegt de Heere “Gij zijt het licht der wereld; (in dezelfde context als `Gij zijt het zout der aarde`), Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken.”

Dat is wat? Ik weet niet hoe het u vergaat luisteraars, maar als u mijn vuile jas kon zien, als ik in het licht stap. En hoe dichter bij de Heere ik kom, des meer zie ik erop. Hoe kan ik dan ooit een licht zijn voor de wereld en dan in deze uiterst duistere tijd? En dan nog die waarschuwing om geen smakeloos zout te worden, dat tot niets meer dient, en: om je licht niet te verbergen. [Over precies twee weken begint het Chanukka feest, waarop de Joden elke dag een extra kaarsje aansteken, en ze in het raam moeten zetten, om het wonder van God aan de hele wereld te verkondigen].

Toch is het geen hopeloze opdracht. Het licht komt niet van ons, en wij hoeven het niet voort te brengen. In 2 Cor. 4 schrijft Paulus: “Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft , om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.”

Daarin komen alle elementen samen. Het aangezicht van de Heere Jezus, een verlicht hart en ook kennis. Kennis van de heerlijkheid van God. Daar ging Mozes’ aangezicht van stralen. Soms zeggen mensen wel eens van iemand: die heeft wat. Die straalt wat uit.

Dat mensen ook en juist aan ons mogen zien, dat wij wat hebben, ja dat wij Iemand hebben. Omdat Hij ons heeft. Ons heeft liefgehad, ons heeft vergeven, ons heeft verheerlijkt.

Wat een Heiland…

admin

,

---

De terugkeer van Naomi

10 August 2003, 01:30

Twee weken terug, luisteraars, mochten ruim 60 leden van de Maranathakerk een week samen al kamperend doorbrengen in Luxemburg. Op de woensdagavond hadden we een bijbelstudie over het eerste hoofdstuk van Ruth en ds Van der Sluijs preekte uit Ruth 1 vlak voor zijn vakantie. Bovendien gaan de bijbelkringen komend seizoen het bijbelstudierooster o.a. van de vrouwenvereniging volgen, die ook over Ruth gaat. Volledig onafhankelijk van elkaar wordt onze wijkgemeente in elk geval dus nogal bepaald bij dat korte Bijbelboek. Ik wil vanavond met u stil staan bij het eerste hoofdstuk, en wat bekende en minder bekende zaken op rij zetten. Zullen we het eerst lezen met elkaar?

Ruth 1

In de dagen van de Richteren speelt het. Een tijd dus, waarin het volk van God afweek en de Heere een overheerser stuurde, die het volk onderwierp, totdat Hij een richter stuurde, en dan had het volk rust, vaak zolang de richter leefde, ja er staat vaak: ‘het land was stil’, veertig jaren of tachtig jaren. Het land had dan ook veel te lijden onder de rooftochten van de overheersers, en was dan bepaald geen land van melk en honing. De Heere stuurde een richter, of: verwekte er een zo staat er vaak, wanneer het volk om de Heere riep.
We lezen niet van hongersnoden in het boek Richteren en we weten dus niet of Elimelech, de man van Naomi, naar Moab besluit te gaan ten tijde van zo’n straf van God. Er is veel geschreven over dat besluit van Elimelech. Kun je dat wel doen, in de wereld je intrek nemen, met alle gevaar van dien. Een belangrijk element hierbij is, dat er staat dat hij heen ging “om als vreemdeling te verkeren in de velden van Moab”. Dan geldt zeker: wel in de wereld maar niet van de wereld. Van Abraham en van Jakob lezen we immers ook dat zij naar Egypte gingen vanwege de hongersnood in Kanaän.

Als dan Naomi’s beide zoons en haar man gestorven zijn en er bovendien weer brood in Israel is gaat Naomi terug, bitter maar kennelijk niet zonder hoop, anders blijf je nl, waar je bent. Maar dat neemt niet weg, dat ze haar weg in Israel ziet als een moeilijke weg, een weg waarop ze de hand van de Heere tegen zich ziet. Haar schoondochters gunt ze een beter lot. Ga naar je eigen moeder terug is haar advies. Vanuit dat huis zul je wellicht opnieuw kunnen trouwen. Verbind je lot niet aan het mijne.
Hoe opmerkelijk is de liefde van de beide jonge vrouwen voor hun schoonmoeder. Uiteindelijk neemt Orpa wel huilend afscheid, maar Ruth laat zich niet bepraten door Naomi. En dan komt ze tot die beroemde belijdenis: uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Kennelijk had ze van haar man en van Naomi zoveel van de Heere geproefd dat ze niet alleen niet meer zonder Naomi maar ook niet meer zonder die God en dus dat volk van God kan. Dat blijkt bijv. ook uit wat ze daar direct aan toe voegt: Waar gij zult sterven zal ik sterven, en aldaar zal ik begraven worden. Dat is des te opmerkelijker. Als ze namelijk puur uit liefde voor haar oude schoonmoeder had gehandeld zou ze bijv tot Naomi’s dood aan haar zijde blijven. Daarna zou niets toch een eervolle terugtocht naar haar moedervolk in de weg hebben gestaan. Nee, haar band zal over de dood van Naomi heen gaan. Over de dood heen. Dat is dan ook het signaal voor Naomi om te stoppen haar te overreden om achter te blijven.

Noem mij geen Naomi, dat immers liefelijkheid betekent, maar Mara, bitterheid. We kennen het woord ook als de eerste plaats in de woestijn waar het volk kwam, net na de uitredding uit Egypte aan de Schelfzee. Het water was er bitter, en het volk murmureerde.
Naomi is verbitterd – ze heeft moeite met de weg die God gaat. Maar zij accepteert die wel.
Aan de ene kant is het niet goed tussen God en haar: “vol toog ik weg, ledig heeft de Heere mij doen wederkeren, de Heere getuigt tegen mij, Hij heeft mij kwaad aangedaan”… Dat zijn niet mis te verstane woorden. Toch is er geen opstand in haar, en: ze gaat terug naar Israël, ze heeft gehoord dat de Heere haar volk bezocht had. Ze kan niet weten wat de weg is die Heere met haar zal gaan, de weg die ertoe zal lijden, dat haar schoondochter de grootmoeder van koning David zal worden.
Het is een fase, geen eindpunt voor Noami.

Het is voor ons van belang om ook ons leven hierin te herkennen. Kunt u in een bepaalde fase van uw leven niet begrijpen welke weg de Heere met u gaat? Bent u verbitterd? Het staat er toch maar, “de Heere heeft mij kwaad gedaan”. Maar de boodschap is: laat de zon niet onder gaan over uw toorn, ook niet over uw moeite met de weg die God met u lijkt te gaan. Breng het bij Hem, klaag niet tegen anderen, maar praat erover met de Heere, stort uw hart bij Hem uit.

En als wij niet in een dal zitten: leer van Naomi dit, dat wij niet klaar staan met ons: “vraag maar eens ‘waartoe’, in plaats van waarom”. Zulke harteloosheid kweekt alleen grotere verbittering. Denk aan de vrienden van Job, die eerst zeven dagen en nachten bij hem zaten, zonder maar iets te zeggen.

Naomi gaat TERUG naar Israël, omdat daar brood is. Elimelech, haar man komt nota bene uit het Huis van het Brood, Beth-lehem. En uit dat huis komt, uit het nageslacht van Elimelech en Boas uit eindelijk het hemelse Manna.

Laat al ons reizen en denken en bidden gericht zijn op terugkeer naar God. Hij is het die Zijn weg met ons gaat. Wij weten niet hoe die weg gaat, maar wel wat het eindpunt is, als we in geloof ons vertrouwen op Hem stellen.

admin

,

---

De voorbede van Abraham

15 June 2003, 01:30

Kerktelefoon overdenking 14 juni 2003
nav Genesis 20, Abraham en Abimelech

Luisteraars,
In het hoofdstuk voor het onze heeft de Heere Sodom en Gomorra verwoest en gedacht aan Abraham, door Lot en zijn familie uit te leiden uit dit oordeel. Het is kennelijk niet Lots gerechtigheid die God gedenkt, maar aan het pleidooi van Abraham. Abraham is een profeet zo staat er in vers 7, en spreekt met God en bidt om genade voor anderen. Een voorspraak!

Daarna trekt Abraham naar het Zuiden, of eigenlijk het land van het Zuiden. In de Hebreeuwse term horen wij een moderne aanduiding: ‘Erets Negev’, tegenwoordig de Negev woestijn. De stad Gerar lag ten oosten van de Negev, aan de rand van het land Kanaän, het gebied van de latere Filistijnen. Abraham woont daar als vreemdeling. Het land was Abraham en zijn zaad beloofd, maar, zoals Stefanus zei, God gaf hem daarin nog geen voetstap. Die belofte staat dus nog uit.

En dan volgt die merkwaardige passage; Sara gaf zich voor Abrahams zuster uit. Dat had ze eerder gedaan. In Genesis 12 lezen we van Abrahams tocht naar Egypte, Abram en Saraï toen nog. Omdat Sara schoon van gestalte is, is Abraham bang om voor haar man door te gaan.

Abraham vertrouwd kennelijk op zijn eigen voorzorgsmaatregelen en niet op de Heere, maar niet zozeer in de zin dat hij een belofte van de Heere niet geloofd, maar meer op een manier die ons heel bekend moet voorkomen: Hij beseft wellicht niet, dat ook dit gebied onder de reikwijdte van Gods zorg en almacht en liefde valt. Hoe vaak sluiten wij niet een bepaalde zorg uit in ons gebed, we brengen het niet voor de Heere – om allerlei redenen. Omdat het te alledaags is, of te banaal, of misschien in onze beleving te aards. Uit de verklaring die Abraham Abimelech geeft blijkt dat het een lopende afspraak was tussen Sara en Abram, sinds hun vertrek uit Haran, dat zij zich als zuster zou uitgeven. Misschien moet ik zeggen, “slechts” als zuster, want ze was ook zijn halfzuster, maar natuurlijk ook zijn vrouw. En hij overwoog mbt Gerar en zijn koning Abimelech “alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil zullen doden”. Maar ook dit is een misrekening van Abraham, zowel de Farao van Egypte als koning Abimelech rekenen wel degelijk met de Heere God of in elk geval met de bezoeking die ze krijgen. Het is ronduit opmerkelijk, dat de Heere 500 jaar voor de dramatische uittocht van het volk Israel ook deze Farao bezoekt met plagen, “grote plagen en ook zijn huis” zo staat er. Ook bij Abraham was de hongersnood in Kanaän de reden geweest om naar Egypte te gaan. En deze Farao laat zich wel overtuigen.

Is de interventie bij de Farao misschien nog indirect, of is ons de inhoud van de boodschap aan Farao niet overgeleverd, van Abimelech lezen we heel precies wat de Heere God tegen hem zegt in zijn droom. “Gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt, want zij is met een man getrouwd.” Later blijkt wat dat “dood” zijn feitelijk betekent: de Heere had de baarmoeders van het huis van Abimelech ganselijk toegesloten zo staat er. Zijn lijn zou uitsterven.
En dan volgt een opmerkelijk “gesprek” zou je bijna zeggen tussen de Heere en Abimelech in zijn droom. Abimelech staat op zijn onschuld: hij heeft te goeder trouw gehandeld zo zegt hij, want Sara was Abrahams zuster, zo was gezegd. Ook had hij geen hand aan haar gelegd. Nog opmerkelijker is dat de Heere dit bevestigt: Inderdaad was je te goeder trouw (in de aanname dat ze geen getrouwde vrouw was). Daarom had de Heere Abimelech ook belet tegen Hem de zondigen. Maar voorts is het TOCH nodig dat Abraham voor Abimelech zou bidden, opdat Abimelech leeft.

Abimelech en zijn huis nemen dit zeer ernstig en hoog op. En of de Heere wordt gevreesd in dit land! Die mannen vreesden zeer, staat er. Wat heb ik u misdaan, zo vraagt hij Abraham, dat u deze zonde over mij en mijn koninkrijk gebracht heeft?

Op het eerste gezicht lijkt het tegenstrijdig, dat Abraham, de profeet moet bidden voor Abimelech, dat hij niet sterve. Abimelech had toch immers niet gezondigd tegen de Heere, dat had de Heere hem toch belet? Nee, hij had geen overspel gepleegd, maar hij had wel degelijk gezondigd tegen Abraham en Sara. Ze was tenslotte domweg geschaakt. Net als indertijd door Farao. Dat moeten angstige gebeurtenissen geweest zijn voor Sara. Maar het wijst ons ook nog op iets anders. De intentie van Abimelech was zondig. Niet zijn geweten of goede trouw heeft hem voor de zonde bewaard, maar het ingrijpen van de Heere.

Het huis van Abimelech heeft kennelijk zijn vruchtbaarheid weer terug gekregen op het gebed van Abraham. En dat terwijl de baarmoeder van Sara nog altijd toegesloten was. Maar onmiddellijk daarna bezoekt de Heere Sara, naar Zijn belofte en ze bevalt van Izaäk.

De voorbede van Abraham is nodig om Abimelech van een wisse dood te redden. Wat een prachtig voorbeeld van Gods genade, dat Abimelech voor de gevolgen van zijn roekeloze daden wordt bewaard, en wordt genezen. Ja, zijn huis wordt als het ware uit de dood opgewekt. Dat aspect van het ambt van profeet hebben wij allemaal. Zoals Job een offer bracht voor zijn kinderen na afloop van de feesten die ze hielden. Ja er staat zelfs, dat Job heen zond, en hen heiligde, en brandoffers offerde naar hun getal, want Job zeide, misschien hebben zij gezondigd.

Zullen wij ook zo de voorbede doen voor elkaar? Brandoffers offeren, elkaar opdragen voor de genadetroon van de Heere? Wat een belangrijke taak, die wij allen, en juist ook de ouderen van de gemeente hebben. Alzo deed Job al die dagen.

Laten we het niet vergeten, er is geen gebied in het leven of het valt onder macht en de zeggenschap van de Heere Jezus, want Hem is alle macht gegeven in hemel en op aarde. Daarom moeten en mogen wij alles voor Zijn genadetroon brengen. “Weest in geen ding bezorgd; maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God.”

admin

,

---

« Older Newer »