De voorbede van Abraham

15 June 2003, 01:30

Kerktelefoon overdenking 14 juni 2003
nav Genesis 20, Abraham en Abimelech

Luisteraars,
In het hoofdstuk voor het onze heeft de Heere Sodom en Gomorra verwoest en gedacht aan Abraham, door Lot en zijn familie uit te leiden uit dit oordeel. Het is kennelijk niet Lots gerechtigheid die God gedenkt, maar aan het pleidooi van Abraham. Abraham is een profeet zo staat er in vers 7, en spreekt met God en bidt om genade voor anderen. Een voorspraak!

Daarna trekt Abraham naar het Zuiden, of eigenlijk het land van het Zuiden. In de Hebreeuwse term horen wij een moderne aanduiding: ‘Erets Negev’, tegenwoordig de Negev woestijn. De stad Gerar lag ten oosten van de Negev, aan de rand van het land Kanaän, het gebied van de latere Filistijnen. Abraham woont daar als vreemdeling. Het land was Abraham en zijn zaad beloofd, maar, zoals Stefanus zei, God gaf hem daarin nog geen voetstap. Die belofte staat dus nog uit.

En dan volgt die merkwaardige passage; Sara gaf zich voor Abrahams zuster uit. Dat had ze eerder gedaan. In Genesis 12 lezen we van Abrahams tocht naar Egypte, Abram en Saraï toen nog. Omdat Sara schoon van gestalte is, is Abraham bang om voor haar man door te gaan.

Abraham vertrouwd kennelijk op zijn eigen voorzorgsmaatregelen en niet op de Heere, maar niet zozeer in de zin dat hij een belofte van de Heere niet geloofd, maar meer op een manier die ons heel bekend moet voorkomen: Hij beseft wellicht niet, dat ook dit gebied onder de reikwijdte van Gods zorg en almacht en liefde valt. Hoe vaak sluiten wij niet een bepaalde zorg uit in ons gebed, we brengen het niet voor de Heere – om allerlei redenen. Omdat het te alledaags is, of te banaal, of misschien in onze beleving te aards. Uit de verklaring die Abraham Abimelech geeft blijkt dat het een lopende afspraak was tussen Sara en Abram, sinds hun vertrek uit Haran, dat zij zich als zuster zou uitgeven. Misschien moet ik zeggen, “slechts” als zuster, want ze was ook zijn halfzuster, maar natuurlijk ook zijn vrouw. En hij overwoog mbt Gerar en zijn koning Abimelech “alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil zullen doden”. Maar ook dit is een misrekening van Abraham, zowel de Farao van Egypte als koning Abimelech rekenen wel degelijk met de Heere God of in elk geval met de bezoeking die ze krijgen. Het is ronduit opmerkelijk, dat de Heere 500 jaar voor de dramatische uittocht van het volk Israel ook deze Farao bezoekt met plagen, “grote plagen en ook zijn huis” zo staat er. Ook bij Abraham was de hongersnood in Kanaän de reden geweest om naar Egypte te gaan. En deze Farao laat zich wel overtuigen.

Is de interventie bij de Farao misschien nog indirect, of is ons de inhoud van de boodschap aan Farao niet overgeleverd, van Abimelech lezen we heel precies wat de Heere God tegen hem zegt in zijn droom. “Gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt, want zij is met een man getrouwd.” Later blijkt wat dat “dood” zijn feitelijk betekent: de Heere had de baarmoeders van het huis van Abimelech ganselijk toegesloten zo staat er. Zijn lijn zou uitsterven.
En dan volgt een opmerkelijk “gesprek” zou je bijna zeggen tussen de Heere en Abimelech in zijn droom. Abimelech staat op zijn onschuld: hij heeft te goeder trouw gehandeld zo zegt hij, want Sara was Abrahams zuster, zo was gezegd. Ook had hij geen hand aan haar gelegd. Nog opmerkelijker is dat de Heere dit bevestigt: Inderdaad was je te goeder trouw (in de aanname dat ze geen getrouwde vrouw was). Daarom had de Heere Abimelech ook belet tegen Hem de zondigen. Maar voorts is het TOCH nodig dat Abraham voor Abimelech zou bidden, opdat Abimelech leeft.

Abimelech en zijn huis nemen dit zeer ernstig en hoog op. En of de Heere wordt gevreesd in dit land! Die mannen vreesden zeer, staat er. Wat heb ik u misdaan, zo vraagt hij Abraham, dat u deze zonde over mij en mijn koninkrijk gebracht heeft?

Op het eerste gezicht lijkt het tegenstrijdig, dat Abraham, de profeet moet bidden voor Abimelech, dat hij niet sterve. Abimelech had toch immers niet gezondigd tegen de Heere, dat had de Heere hem toch belet? Nee, hij had geen overspel gepleegd, maar hij had wel degelijk gezondigd tegen Abraham en Sara. Ze was tenslotte domweg geschaakt. Net als indertijd door Farao. Dat moeten angstige gebeurtenissen geweest zijn voor Sara. Maar het wijst ons ook nog op iets anders. De intentie van Abimelech was zondig. Niet zijn geweten of goede trouw heeft hem voor de zonde bewaard, maar het ingrijpen van de Heere.

Het huis van Abimelech heeft kennelijk zijn vruchtbaarheid weer terug gekregen op het gebed van Abraham. En dat terwijl de baarmoeder van Sara nog altijd toegesloten was. Maar onmiddellijk daarna bezoekt de Heere Sara, naar Zijn belofte en ze bevalt van Izaäk.

De voorbede van Abraham is nodig om Abimelech van een wisse dood te redden. Wat een prachtig voorbeeld van Gods genade, dat Abimelech voor de gevolgen van zijn roekeloze daden wordt bewaard, en wordt genezen. Ja, zijn huis wordt als het ware uit de dood opgewekt. Dat aspect van het ambt van profeet hebben wij allemaal. Zoals Job een offer bracht voor zijn kinderen na afloop van de feesten die ze hielden. Ja er staat zelfs, dat Job heen zond, en hen heiligde, en brandoffers offerde naar hun getal, want Job zeide, misschien hebben zij gezondigd.

Zullen wij ook zo de voorbede doen voor elkaar? Brandoffers offeren, elkaar opdragen voor de genadetroon van de Heere? Wat een belangrijke taak, die wij allen, en juist ook de ouderen van de gemeente hebben. Alzo deed Job al die dagen.

Laten we het niet vergeten, er is geen gebied in het leven of het valt onder macht en de zeggenschap van de Heere Jezus, want Hem is alle macht gegeven in hemel en op aarde. Daarom moeten en mogen wij alles voor Zijn genadetroon brengen. “Weest in geen ding bezorgd; maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God.”

admin

,

---

Commenting is closed for this article.

---