Leven temidden van Zijn volk

16 January 2003, 01:00

Meditatie voor de kerkradio Rotterdam-Zuid [januari] nav Jeremia 12

Lezen Jeremia 12:7-17 (met name 14-17)

Luisteraars. In eerste instantie gaat het in Jeremia 12 over de volken die Israel en Juda zouden gaan wegvoeren in ballingschap en ook over de vroege belofte van uitredding uit die ballingschap. Maar met name het gedeelte van vers 14 t/m 17 valt op, omdat hier in feite die omringende volken wordt voorgeschreven en voorgehouden hoe ze zich zouden moeten gedragen.

Vers 14 t/m17 is een soort intermezzo. Het gaat over de `naburen` en wel de boze naburen; maar opvallender is dat de Heere hier zegt `Mijn` boze naburen. Die MIJN erfenis aanroeren, die Ik MIJN volk Israel erfelijk gegeven heb. De Heere vat het volk en het land en dit aanroeren kennelijk zeer persoonlijk op. Het volk is immers Zijn oogappel zegt Zacharia 2:8.
De Heere roept de naburen van Israel op; als oordeel van Israel, als straf; maar hun motieven zijn niet om de Heere te dienen. Daarom valt er een wee over hen. Ze `roeren` de erfenis van Israel aan. Hetzelfde woord als waarmee beschreven wordt hoe Jakobs gewricht ontzet wordt aan het eind van zijn gevecht bij de Jabbok. De NBG vertaalt met “er op los slaan”. Niet zachtjes aanraken dus.

Heel in het kort laat de Heere Jeremia vertellen hoe het die boze naburen zal vergaan. Om het goed te verstaan moeten we in de gaten wie er steeds met hen en hun worden aangeduid, maar uit de context is dat duidelijk: de naburen zullen zelf uit hun land gerukt worden. Juda daarentegen zal de Heere uit HUN midden wegrukken, het midden van de naburen dus. Niet alleen een tegenovergestelde beweging, maar met een tegengesteld doel, want voor Juda geldt vervolgens, dat de Heere zal wederkeren, en Zich over hen zal ontfermen, en elk naar zijn erfenis, dwz zijn eigen grond zal brengen.

En wat gebeurt er dan met die naburen? Daar is hoop voor, want als zij de wegen van het volk naarstig zullen leren en zweren bij de naam van de Heere, dan zullen ze gebouwd worden, en dat niet alleen. Ze zullen gebouwd worden IN HET MIDDEN van Mijn volk. Bij het leren van de wegen kunnen we niet anders denken dan het leren (en ja, eerst bestuderen) en leven volgens de gewoonten van de Wet. Ook de ‘vreemdeling die in uw steden woont’, zo staat er in de wet moest bijv. de Sabbat houden. Zacharia profeteert dat het zal geschieden, dat al de overgebleven heidenen, die tegen Jeruzalem zullen gekomen zijn, van jaar tot jaar optrekken om te aanbidden de Koning, de Heere der heirscharen en om te vieren het feest der loofhutten (14:8).

Zwerend bij Mijn Naam, Zo waarachtig als de Heere leeft. Maar dat staat er allemaal niet. Eigenlijk staat er niet meer dan `Zwerend bij Mijn Naam, de Heere leeft.` En dat wil dus zeggen, een geloofsbelijdenis af te leggen.
Maar als ze dat niet doen volgt een verschrikkelijke straf: die natie zal volledig worden uitgerukt (hetzelfde woord als voorheen) en worden verdaan, vernietigd.
En voorts laat de Heere Jeremia weer voortgaan met een nieuwe profetie over de wegvoering van het volk Israel.

De relatie tussen het volk Israel en de boze naburen wordt in termen van hun onderlinge geografische verhoudingen beschreven. Naburen die op het volk en het land Israel los slaan. Israel die uit de naburige volken (en niet alleen maar Babel en hun nakomelingen, maar uit alle naburige volken en heel de wereld) is uitgerukt en opnieuw is gepland in het aloude land Israel. Er is geen tijd denkbaar waarin deze profetie actueler lijkt dan nu. Zovele arabieren die uit de Joodse gebieden zijn weggegaan, zoveel Joden waren er ook die uit Arabische landen vluchtten in 1948.

Maar dan is er ook een remedie: die naburen moeten de wegen van het volk `vlijtiglijk` leren. Dan zullen ze gebouwd worden ook in het midden van Israel. Er midden in.

Er zijn meer van die profetische verzen in de Bijbel, die zo `opspringen` tot op de huidige dag, dat ze zich niet meer laten terugstoppen in het doosje. Een ander bekend voorbeeld is wat Nehemia zegt, wanneer Sanballat, Tobia en Gesem de Arabier hem bespotten als de muren van Jeruzalem herbouwd worden: “God van de hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen; maar gijlieden hebt geen deel, noch gerechtigheid, noch gedachtenis in Jeruzalem.”
Het is geen politiek program voor de oplossing van de problemen in het Middenoosten, maar we weten op deze manier wel wat Gods program van uitgangspunten is.

Geen spoorboekje dus, maar vertrouwen op God. En dat kan en mag, door het werk van de Here Jezus. Laten we dan deze les ter harte nemen, en vlijtiglijk de wegen van het volk leren, de Here Jezus na te volgen, elkander lief te hebben. Dan is niet alleen voor Sanballat, Tobia en Gesem de Arabier hoop maar ook voor u en ook voor mij.

De genade van onze Here Jezus Christus zij met ons allen.

admin

,

---

Zondvloed

2 May 2002, 17:45

Meditatie voor de kerkradio Rotterdam-Zuid nav de Zondvloed Genesis 6-9
Lezen Gen 6: 9-22

Luisteraars, het gelezen gedeelte is een onderdeel van de zondvloed geschiedenis, de aanleiding, de komst van het water en de afloop. U vindt het terug in Genesis de hoofdstukken 6 t/m 9. Als u misschien nog in de gelegenheid bent vanavond moet u die hoofdstukken eens achter elkaar lezen.
Als u dat doet dan valt het u ongetwijfeld op hoe nadrukkelijk er steeds weer wordt gezegd waarom de zondvloed er kwam, en wat het verschrikkelijke gevolg ervan was. Met eerbied gesproken, wij zijn geneigd om op een goed moment te zeggen, ‘ja we snappen het nu.’
Het dient echter een doel; het is een verschrikkelijke gebeurtenis geweest, een catastrofe van een ongelofelijke omvang.

De betrouwbaarheid
Buitenkerkelijken, en sommigen christenen ook, hebben moeite met de historische betrouwbaarheid van het verhaal. Héél de aarde onder water? Dat kan toch niet? Velen zeggen, het is een grote, maar plaatselijke overstroming geweest. Die erg veel indruk gemaakt heeft. Alle oude beschavingen op deze aarde hebben in hun mythologie een verhaal over een ‘grote overstroming’.

Er zijn echter heel veel argumenten vóór het feit dat heel de aarde werkelijk aan deze zondvloed onderworpen is geweest. Nu is geloof een gave en een aanname, en we geloven bijv. dat de Here Jezus uit de doden is opgestaan, niet omdat het waarschijnlijk is, maar omdat wij geloven dat het waar is; het is echter geen zwakheid van geloof wanneer we die elementen willen aan stippen die de geloofwaardigheid benadrukken en illustreren.
Ten eerste: heel de aarde onder water; ‘zo veel water is er niet’, zegt men. Wel: de oppervlakte van de aarde bestaat voor 70% uit water en de oceanen, met name de Stille Oceaan, is zo diep dat er voldoende water is om de hele aarde met een kilometers dikke laag te bedekken (en zeker de 15 el van hs7: vs20).
De voorstellingsfout die gemaakt wordt is dat het alleen maar regende, en dus het water door de regen alleen de hoogste berg moest overstromen. Er is echter sprake van de zgn. ‘fonteinen van de grote afgrond’. Er staat hier hetzelfde woord in het Hebreeuws als in Genesis 1:2 (“en duisternis was op den afgrond”). Het gehele aardoppervlak moet een geweldige catastrofe zijn ondergaan: enorme aardbevingen, vulkanische uitbarstingen, verschuivende platen noem maar op. De oceaanbodem stijgt en het droge land zinkt als het ware weg onder de zeeën.

Onze zondigheid over de schepping
Alles wat adem heeft geeft de geest. Verschrikkelijk. Maar de aanleiding was dan ook even verschrikkelijk. De aarde was zo vervuld met geweld en zonde, dat het God berouwde dat Hij de mens gemaakt had. Hij “smartte” Hem … Opmerkelijk is dat er staat (6:12) dat al het vlees zijn weg verdorven had op aarde. De dieren dus ook. De hele schepping zucht nog steeds, zoals Paulus in de Romeinenbrief zegt. En daar blijkt toch ook dat ook dàt door onze zonden komt.

Dat er zoveel volken zijn met een mythologisch verhaal over een catastrofale zondvloed is eerder een argument vóór de historiciteit ervan. Vele volken hadden er een herinnering van. Reken maar dat dat voor generaties hèt belangrijkste was wat doorgegeven werd van moeder op kind.
Het afdoen van Noach als een overdreven sprookje maakt ook de Here Jezus voor leugenaar uit. En Petrus. We zijn in goed gezelschap als we de bijbelse teksten geloven.
De woorden van de Here Jezus maken het ook actueel. Het zal zijn als in de dagen van Noach, de mensen zijn etende en drinkende tot den dag toe, waarop Noach in de ark ging. Zo was het en zo is het nu.

[Jesaja 54:8-10
In een kleinen toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen , zegt de HEERE, uw Verlosser.
9 Want dat zal Mij zijn als de wateren van Noach, toen Ik zwoer, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal.
10 Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer.]

Het nut van geslachtsregisters
De vader van Noach, Lamech was 182 toen Noach geboren werd. (en Methusalem was 369). Lamech zei van zijn zoon Noach: Deze zal ons troosten over ons werk, en over de smart onzer handen, vanwege het aardrijk, dat de HEERE vervloekt heeft! Toch lezen we niet dat hij mee de ark in mocht. Hoe zit dat nu?
Ook al slaan wij ze nog al eens over bij het bijbellezen – geslachtsregisters staan toch niet voor niets in de Schrift. Daaruit blijkt, dat Lamech stierf 5 jaar vóór de zondvloed en Methusalem zelfs in het jaar van de zondvloed…

Er wordt als het ware een door-start gemaakt met de aarde: zoals het droge voor de eerste zichtbaar wordt in Gen 1:9, zo gebeurt het feitelijk opnieuw in Gen 8.

7 paar reine dieren
Van alle dieren moet Noach twee paar, het mannetje en wijfje in de ark nemen, plus voedsel, maar van de reine dieren 7 paar en ook van de vogels. Wij hebben een idee wat reine dieren zijn, i.v.m de spijswetten; maar het zal u niet verbazen, dat dit de eerste keer is in de Bijbel dat er überhaupt sprake is van reine en onreine dieren. Na de zondvloed wordt heel expliciet “al wat zich roert” de mens tot spijze gegeven (9:3). In het paradijs was het nog de vrucht van al het geboomte, na de zondeval moest de mens de aarde bewerken en in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten. Als ik me niet vergis, worden pas hier, na de zondvloed expliciet de dieren ook als voedsel aan de mens gegeven. Maar pas bij de wetgeving Sinaï, zoveel honderden jaren later is er sprake van het eten van slechts reine en geen onreine dieren. Merkwaardig genoeg moeten van alle vogels er ook 7 paar in de ark. Vogels waren volgens Lev 11 niet allemaal rein (en uit 8:20 blijkt dat ook al.) Wellicht zouden vogels het na de zondvloed moeilijker hebben om te overleven? We weten het niet.

Eenmaal uit de ark bouwt Noach een altaar en brengt de Heere een offer. De Heere ruikt de liefelijke reuk en belooft de aarde niet meer te zullen vervloeken. Tot het einde der tijden zullen de seizoenen voort blijven gaan. De liefelijke reuk van het brandoffer van Golgotha zorgt er uiteindelijk voor, dat het weer goed komt tussen niet alleen de aarde en de Heere, maar zelfs de mens en de Heere. En als teken van dat verbond geeft God het teken van de regenboog. Het is een teken voor de Heere, zo staat het er eigenlijk: Als de boog zichtbaar is, zal God denken aan Zijn verbond. Een troost voor ons, en een teken voor God. Een dubbele genade dus eigenlijk.

De Heere zei eeuwige dank die genade en die belofte.

admin

,

---

Overwinningsfeest

2 May 2001, 17:32

Markus 14, Jesaja 50

Het Sanhedrin had Judas 30 zilverlingen geboden. 30 zilveren penningen en hij zou Jezus aan hen overleveren. De gevangenneming van Jezus moest zich aan het publieke oog onttrekken. Dat was twee dagen voor het Pascha.
Kennelijk heeft Judas nog precieze afspraken met ze gemaakt want men is in het huis van Kajafas bijeen; en zo te zien niet toevallig.
Petrus volgt op afstand; en bevindt zich uiteindelijk op waarschijnlijk de binnenplaats van het huis van Kajafas. Er brandt in ieder geval vuur; daar mengt hij zich onder de dienaren die daar zaten en zich probeerden warm te houden. Kennelijk was er nogal wat gevolg met alle overpriesters, oudsten en schriftgeleerden meegekomen en was het een komen en gaan op de binnenplaats van het huis van Kajafas. In eerste instantie kon Petrus zich onopgemerkt onder hen mengen.

De overpriesters en de gehele raad zochten getuigenis tegen Jezus. De regelgeving van het Sanhedrin schreef echter voor dat eerst getuigenis a décharge moest worden gegeven. M.a.w. eerst moest getuigenis worden gehoord dat de aangeklaagde zou kunnen vrij pleiten. Het doel van deze speciale sessie van de Raad is echter om Jezus te doden.
Maar het gewenste getuigenis wordt niet gevonden. D.w.z. er waren voldoende mensen die getuigden tegen Hem, maar hun getuigenis was niet eensluidend. M.a.w. ze spraken elkaar tegen. Volgens de wet zoals die in Deuteronomium 17:6 staat, was de zaak tegen iemand die ten dode gezondigd had vast, wanneer er twee of drie getuigen van waren: “Op den mond van twee getuigen, of drie getuigen, zal hij gedood worden, die sterven zal; op den mond van een enigen getuige zal hij niet gedood worden”; en niet alleen voor halsmisdrijven: “Een enig getuige zal tegen niemand opstaan over enige ongerechtigheid of over enige zonde, van alle zonde, die hij zou mogen zondigen; op den mond van twee getuigen, of op den mond van drie getuigen zal de zaak bestaan.” (19:15).

Dat schoot dus niet op, zoals wij dat tegenwoordig zouden zeggen. De hele bedoeling van Jezus’ nachtelijke arrestatie dreigde in gevaar te komen.
Maar dan in vers 57 staan er toch “enige” op. Dus in ieder geval meer dan één getuige die hetzelfde beweert. Ook deze worden valssprekers genoemd: “Wij hebben hem horen zeggen: ‘Ik zal dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen een anderen, zonder handen gemaakt, bouwen’. Wat de Here Jezus had gezegd was: “Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten”. Zijn omstanders toen reageerden onmiddellijk met “Zes en veertig jaren is over dezen tempel gebouwd, en Gij, zult Gij dien in drie dagen oprichten?” En de apostel Johannes voegt er dan ook aan toe: “Maar Hij zeide dit van den tempel Zijns lichaams. Daarom, als Hij opgestaan was van de doden, werden Zijn discipelen gedachtig, dat Hij dit tot hen gezegd had, en zij geloofden de Schrift, en het woord, dat Jezus gesproken had.” (Joh. 2:19-22)
Zij geloofden de Schrift, wellicht wel het woord in Hosea 6: “¶ Komt en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd, en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen, en Hij zal ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen levend maken; op den derden dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven. Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen, om den HEERE te kennen; Zijn uitgang is bereid als de dageraad; en Hij zal tot ons komen als een regen, als de spade regen en vroege regen des lands.”
Of het woord uit Psalm 16 “Want Gij zult mijn ziel in de hel (= het graf) niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie.”

Het is ook opmerkelijk dat de twee valse getuigen spreken over ‘met handen gemaakt’ en ‘zonder handen gemaakt’. In de uitspraak van de Here Jezus zoals Johannes die weergeeft is daar niets van te vinden. Wellicht is dat een conclusie die ze zelf trokken. Als de tempel van Herodes 46 bouwjaar in zich had, kon een vervanger daarvan die in drie dagen opgetrokken zou worden, kennelijk niet door mensenhanden worden gemaakt.

Op de een of andere manier, we lezen niet hoe, was ook dit valse getuigenis tegen de Here Jezus niet eenparig. De hogepriester wordt als het ware ongeduldig, en vraagt om een reactie in de hoop wellicht dat Jezus zich door Zijn eigen woorden schuldig zal maken in de ogen van het Sanhedrin. Maar er is geen reactie. Jesaja profeteerde hierover: “Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Als dezelve geeist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.” (Jes 53:6-7)
Petrus schreef er later over in zijn eerste Brief: “Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde; maar gaf het over aan Dien, Die rechtvaardiglijk oordeelt;” (1 Petr 2:23)

Ten einde raad valt de hogepriester Jezus rechtstreeks aan en vraagt hem op de man af: “Zijt Gij de Christus, de Zoon van de Gezegende?” Opmerkelijk dat deze twee zaken hier naast elkaar staan: Stelt Caiaphas nu twee vragen of één? In het Joodse denken is de Messias niet automatisch de Zoon van God.
Het schijnt mij toe dat Caiaphas de vraag zo formuleert, dat het precies aansluit bij wat de claim van de Here is over zich zelf, zonder nog dat Kajafas dat noodzakerlijker wijs gelooft. Hij dwingt Jezus tot een uitspraak. In Mattheus staat zelfs: “Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God?” Op zo’n eeds-formule kon niet worden gezwegen. En de Here antwoordt dan ook: “Ik ben het.”

Ik weet niet hoe het u is vergaan bij het lezen, maar het is mij nooit eerder opgevallen hoe eenvoudig en klip en klaar de Here Jezus hier eigenlijk zegt wie Hij is. Wat mij betreft het einde van de mythe, dat de Here nooit van zichzelf zou gezegd hebben dat Hij de Zoon van God is, en dat alleen anderen dat van Hem hadden gezegd. Natuurlijk wordt hier tegen in gebracht dat Mattheus in een parallel gedeelte het antwoord van de Here weergeeft als “Gij hebt het gezegd”. Maar juist dan: De bijbel bevat geen onzin; ik denk dat deze twee Bijbelgedeelten eerder aantonen dat ons begrip van “Gij hebt het gezegd” niet klopt. Wij zijn geneigd dit korte zinnetje, dat in het Grieks slechts uit twee woorden bestaat, op te vatten als “Dat zijn Uw woorden” (en weggelaten: “niet de mijne”). Maar op grond van deze twee teksten moeten dus concluderen, dat het eerder betekent: “precies, zo is het” (ofwel: Gij hebt het [goed] gezegd).

Belangrijk: Deze confessie van Jezus is voldoende voor alle aanwezigen om Jezus de dood schuldig te achten.
“En sommigen begonnen Hem te bespuwen, en Zijn aangezicht te bedekken, en met vuisten te slaan, en tot Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaars gaven Hem kinnebakslagen.”
We denken hierbij aan een gedeelte uit Jesaja 50: “Ik geef Mijn rug dengenen, die Mij slaan, en Mijn wangen dengenen, die Mij het haar uitplukken; Mijn aangezicht verberg Ik niet voor smaadheden en speeksel. Want de Heere HEERE helpt Mij, daarom word Ik niet te schande; daarom heb Ik Mijn aangezicht gesteld als een keisteen, want Ik weet, dat Ik niet zal beschaamd worden.”

Jezus Christus is de Messias der Schriften. Zowel in de Lijdende Knecht des Heeren door Jesaja geprofeteerd als in de opstanding uit de doden op de derde dag zoals in het eerder aangehaalde Hosea 6.

En deze overwinning is er ook voor ons, door de onafscheidelijke liefde van de Here Jezus voor zondaars. ‘Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus’ zegt Paulus in de Romeinen brief; ja, ‘…in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons liefgehad heeft. Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, Noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere.’

Is morgen het paasfeest voor u ook zo’n overwinningsfeest?

De Here is waarlijk opgestaan, en Hij leeft!

admin

,

---

Hij stilt de storm

1 May 2001, 17:27

Markus 4

Korte overdenking naar aanleiding van Markus 4:35-41, Jezus stilt de storm. (bidstond)

#Jona sliep ook op het schip dat op het punt stond onder te gaan. (Jona 1:5)
Wat een indrukwekkend, kort gedeelte uit het begin van de evangelieën is dit. Er waren nog maar 6 discipelen geroepen. Zij gaan met de meester in een scheepje om over te steken naar de andere kant van het meer van Geneseret; de Here slaapt en plots steekt een geweldige storm, zoals dat nog altijd kan gebeuren op dat meer, zo heb ik me laten vertellen.

Markus vermeldt (ander evangeliën niet), dat er meer scheepjes waren. Des te indrukwekkender met het geweest zijn, dus.
Als we er even over nadenken: hoe moeilijk is het eigenlijk te begrijpen, c.q. in de praktijk te brengen wat Jezus hier vraagt: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hebt gij geen geloof?
Kleingelovigen… Het schip loopt vol water, dreigde te vergaan, en ze maken de Here Jezus wakker – dat is toch niet iets geks, zo op het eerste gezicht?

Maar misschien is het wel de manier waarop ze de Here wekken en de woorden die met name Markus heel pregnant weer geeft: Meester, bekommert het U niet, dat wij vergaan?
Daar zit iets haast provocerends in.

Wat een macht heeft Hij: misschien dachten die 6 discipelen en de opvarenden van de andere bootjes wel aan het woord in Job: “(Job 26:12 ) Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing.”, of dat van Psalm 107: “(29) Hij doet den storm stilstaan, zodat hun golven stilzwijgen.”

Heel terecht wordt bij dit stuk er vaak op gewezen, dat de Here de discipelen hun ongeloof weliswaar verwijt – na het verwijt van de discipelen dat de Here zorgeloos zou zijn; maar het karakteristieke is, dat de Here eerst helpt. En dan pas spreekt hij zich tegen hen uit.

In hoge noden, van christenen, van de gemeente, voor stad en volk, als het onweer op ons toekomt en het zwarter en zwarter wordt aan de horizon: “Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn?”
Om Da Costa te citeren: “Wie is Hij? Wij weten het. Hij is de Heer der heerlijkheid. Mochten wij aan zijne kracht en macht jegens ons bij ondervinding weten, wie Hij is. Mochten wij allen kunnen zeggen: Hij, die den storm en de zee in Zijne macht heeft, en voor wien de afgrond siddert, Hij is ook voor mij, gelijk voor al de Zijnen, de machtige, de almachtige Redder uit de zonde en uit allen nood, en ten laatste uit den dood.”

Zo voor ons, zo voor allen en alles wat we voor Zijn genade troon mogen brengen.

admin

,

---

Bidden op grond van de Bijbel

3 May 2000, 17:24

Daniel 9

Daniël bidt voor de vergeving van de zonde van het volk en zijn vaderen. Hoe zit dat – ieder is toch verantwoordelijk voor zijn eigen zonden? Niemand wordt toch gestraft voor de zonden van zijn vader?
Er is veel bezinning de laatste jaren na gruwelijkheden van de Holocaust. Er is veel in de geschiedenis van het Westen waar niemand trots op hoeft te zijn. Ook Nederland heeft z’n negatieve steentje bijgedragen – als we alleen al denken aan de slavenhandel die door onze voorvaderen wederom is opgezet; zeker waar het ging om christenen die zulke daden begingen verdient dat extra onze aandacht. Ook en met name in de houding door de geschiedenis heen van christenen tov Joden. In het licht hiervan is er veel gezegd over het begrip “collectieve historische schuld”. De tijd is te kort om hier lang bij stil te staan, maar een enkele opmerking nog, dat het bestaan van collectieve historische schuld wat aannemelijker kan maken.
Wij leven in een land van grote rijkdommen, we leven in een rechtstaat, in vrijheid en hebben vrede. Ja we kunnen rustig zeggen, dat we in één van de rijkste periodes leven in één van de rijkste landen. En dat alles is niet door mijn handen gewrocht. Ik sta in alle betekenissen van het woord op de schouders van mijn voorgeslacht. Ik werk wel hard, maar niet harder dan een boer in Tanzania.
Als wij in die zin ontvangers zijn van die erfenis, dan geldt dat de complete inboedel. Alle rijkdom en verworvenheden, maar ook alle schulden en lasten. Het een gaat niet zonder het ander.
Zeker waar de schulden gemaakt zijn door onze christenvoorvaderen, en al helemaal als ze zijn geschied ‘uit naam van het christendom’ is het alleen zaak dat we hier rekening mee houden, zo niet rekenschap van geven.

Daniël heeft kennelijk geen moeite met het idee van de collectieve historische schuld. „Wij hebben niet gehoord naar Uw dienstknechten, de profeten, die in Uw naam spraken tot onze koningen, onze vorsten en onze vaders. Zijn eerste insteek is ‘wij en onze vaderen’ hebben gezondigd. Daniël zelf heeft wèl geluisterd naar de geboden des Heeren.
Wonderlijk genoeg is de aanleiding voor dit gebed, dat Daniël in de geschriften van Jeremia heeft ontdekt, dat er zeventig jaar verwoesting zou zijn. In Jer 29:20 staat „Want zo zegt de Heere, zekerlijk, als de zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik ulieden bezoeken, en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u weder brengende tot deze plaats”. (cf. Jer 25:11,12)
Het staat er niet met zoveel woorden, maar kennelijk waren er zeventig jaren voorbij gegaan. Jer 25:11-12 legt een verband tussen de verlossing na zeventig jaar en Babels val, en de macht van Babel was nu gebroken, we schrijven immers het eerste jaar van Koning Darius ‘uit het zaad der Meden’.
Daniëls gebed begint met schuldbelijdenis en is een beroep op Gods genade. Niet een herinnering aan Gods belofte, zoals een commentator zegt.
De Heere is rechtvaardig – in reactie op Israels zonde. Bijzonder schrijnend staat dat toch in vers 14: „Daarom heeft de Heere over het kwade gewaakt, en Hij heeft het over ons gebracht; want de Heere, onze God, is rechtvaardig in al Zijn werken, die Hij gedaan heeft, dewijl wij Zijner stem niet gehoorzaamden.”
Over het kwade gewaakt…

En wat is nu de bede van Daniël, wat is de reden van zijn gebed: het heiligdom ligt in puin en er is smaad. De stad die naar Zijn Naam is genoemd. Dat is het grootste lijden van Daniël kennelijk.
Neig uw oor, Heere, want wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden die groot zijn.

Wat een voorbeeld gebed is dit voor ons:
bidden naar aanleiding van de belofte
op grond van genade en barmhartigheid
voor de vergeving van ongehoorzaamheid van ons en onze vaderen
om het herstel van het heiligdom en de stad.

Wij hebben het niet meer gelezen (vanaf v. 20) maar wat is de verhoring van Daniëls gebed, of in ieder geval: wat gebeurt er onmiddellijk na: Hij is nog maar net begonnen met bidden of Gabriël wordt naar hem gezonden; en wat brengt hij: inzicht. Inzicht in wat de gezichten betekenen en in de 70 jaarweken.

Daniël vindt de aanleiding voor zijn gebed bij de studie van de Schriften – en de verhoring is inzicht erin. Dat is opmerkelijk. Geworteld in de Schrift.
Verlossing, vergeving, kennis en inzicht, ze blijken allen weer met elkaar te maken te hebben.

Dat ook ons gebed net zo schriftuurlijk mag zijn!

admin

,

---

« Older Newer »