30 January 2012, 16:32
Op vrijdag 20 januari 2012 verscheen er in het RD een opiniestuk met als titel “Israëlbeleid kabinet kortzichtig”. Ieder heeft recht op zijn mening, tot op zekere laagte, maar opnieuw viel mijn ingezonden brief ten prooi aan de “verbeterende” kijk van de redactie. Daar claimen zij vooraf het recht toe, zonder voor deze redactionele arbeid opvallende talenten te etaleren overigens; maar aan die regel onderwerpt de brievenschrijver zich. Wat onverteerbaar blijft, is het feit dat zij onder het stukje dat zij op basis van mijn brief hebben opgesteld, wel mijn naam, adres en woonplaats zetten.
Eigenlijk onbegrijpelijk.
Ik zal u niet vermoeien met wat ze er van gemaakt hebben: onderstaande is het origineel…
Israël is tot op het bot verdeeld, over politiek, over godsdienst en over elk onderwerp waarover je van mening kunt verschillen. Dat geldt voor Israël als staat en wellicht niet minder als natie (in de diaspora). Zoals Benyamin Netanyahu in de laatste verkiezingen van 2009 15 zetels won, zo waren er nog altijd 3/4 van de Israeli’s niet die op hem hebben gestemd. Zegt de een dat de Arabieren Israël eerst moeten erkennen of dat Judea en Samaria altijd bij Israël hebben gehoord, de ander vindt dat Tel Aviv moet worden ontruimd.
Het is echter de vraag of het opiniestuk “Israëlbeleid kabinet kortzichtig” van dhrr. Hamburger en Aldershoff in het RD van vrijdag 20-jan-2011 in die categorie valt. Je kunt immers van mening verschillen (over de oplossing), maar kennelijk ook over de feiten. De blokkade van de Gazastrook is tegen militaire goederen. Die is ingesteld omdat er blijvende Kassam beschietingen vanuit Gaza plaatsvonden. “Geweld van Joodse kolonisten tegen Palestijnen”: De werkelijkheid is, dat dergelijke individuen (dat zijn het) in Israël worden vervolgd. Aan Arabische kant wordt geweld niet allen goedgekeurd en aangemoedigd; het staat in het hoogste vaandel. Het is de betekenis van het woord “Hamas”.
Ik was erbij in de Portugese Synagoge in Amsterdam, toen Netanyahu Abbas weerom opriep om te komen onderhandelen over vrede. Israël loopt niet weg. Ook niet onder Netanyahu. Hamas heeft echter maar één doel, en dat steken ze niet onder stoelen of (school)banken: ‘er is geen alternatief voor de vernietiging van Israël’.
Dat standpunt kan ik, hoe gek het ook klinkt, beter begrepen, dan dat van “Een ander Joods geluid”. Onder die omstandigheden oproepen tot een boycot van Israël en in het geheel niets melden over wat Hamas zou moeten doen, is.. opmerkelijk op zijn zachts gezegd.
En: niet aanbevolen worden door bisschop Desmond Tutu; ach, ik kan me ergere “schandes” voorstellen…
— JPvdV
,
18 January 2012, 10:09
In de brochure “Statenvertaling in de 21e eeuw” gaat de Gereformeerde Bijbelstichting in op de in 2010 verschenen Herziening van de Statenvertaling, middels o.a. een artikel van oud GBS directeur L.M.P. Scholten en interviews met een viertal predikanten. Scholten doet in zijn artikel “De HSV op de keper beschouwd” een aantal opmerkelijke observaties, die om een nadere analyse vragen.
Het gaat hier nu niet over kritiek op de HSV en een mogelijke discussie over elk vers dat in de brochure genoemd wordt, maar om de karakterisering die Scholten geeft van de Statenvertaling zelf. Als die correct is, immers, is elk gesprek over de voors en tegens van een verduidelijking bij voorbaat ineffectief en overbodig en is een initiatief als van de Stichting tot Herziening van de Statenvertaling gedoemd om te mislukken.
Kort samengevat komt die karakterisering op het volgende neer: Er is inderdaad een probleem met de begrijpelijkheid van de Statenbijbel. Dat heeft twee oorzaken:
1. Er is een taal-, (meer nog:) cultuurbarrière en
2. belangrijker nog: de Statenvertalers hebben helemaal niet bedoeld begrijpelijk Nederlands te schrijven.
Die taalbarrière wordt vervolgens sterk gerelativeerd. Er staan wel wat verouderde woorden in de tekst, maar iedereen weet heus nog wel wat ‘krank’ en ‘wenen’ betekent, ook al gebruiken we dat niet meer in de taal van alledag. En is er een probleem met ‘derven’? Nou, in “loonderving” weet men het plots wel weer, dus dat valt ook wel mee.
De afstand tot de Statenvertaling (wellicht tot de wereld van de Bijbel in het algemeen?) is in deze tijd tot ongekende hoogte gekomen door massacommunicatie, de kijkcultuur en secularisering.
Maar de echte oorzaak zit hem volgens Scholten in de Statenvertaling zelf: de Statenvertalers hebben “deftige, verheven taal” willen gebruiken en ze hebben zo letterlijk mogelijk vertaald, waardoor “hun vertaling een houterige indruk maakt”. Hun “zinnen zijn vaak lang en ingewikkeld”. En dat deden ze “uit eerbied voor de oorspronkelijke tekst, waar die zo was” (p. 13).
Laten we de punten die Scholten noemt, eens langslopen, want als zijn analyse klopt, heeft dat ver gaande consequenties voor ieder die Statenvertaling zou willen herzien (en geen nieuwe vertaling wil maken). Zijn daartoe wel mogelijkheden?
De taalbarrière
Scholten noemt een aantal voorbeelden van verouderde woorden. Daarbij valt op dat “krank” en “wenen” relatief veilige voorbeelden zijn, want hoe ongebruikelijk ze ook zijn – in “geaffecteerd” taalgebruik (zoals bijv Sinterklaasgedichten) komen ze nog altijd voor, juist als archaïsme, en wel in hun oorspronkelijke betekenis. Er zijn echter heel wat meer voorbeelden te noemen van woorden, die niet alleen verouderd zijn, maar ook onbekend geraakt. We gaan ze hier niet allemaal herhalen, maar als geheugensteun, dit is categorie “verzenen”. En dan hebben we nog de zeer gevaarlijke categorie van woorden waarvan de 17e-eeuwse betekenis is verouderd, maar die als woord voortbestaan tot op de dag vandaag, met een hele andere betekenis: ‘rotten’, ‘slecht’ – het zijn echte valkuilen, om maar te zwijgen over wat ze zijn voor mensen, die nooit met enige Bijbel zijn opgegroeid. Maar niet alleen voor hen:
Het is niet denkbeeldig, dat ook een lezer, die getraind is in het omgaan met de Statenvertaling, Num 22:15 niet goed zal begrijpen: “Doch Balak voer nog voort vorsten te zenden, meer en eerlijker, dan die waren;” Hoe vaak je deze zin ook gehoord hebt, hoe lang je er ook op tuurt, en hoeveel Kanttekeningen je er ook op naslaat, je zult als eenentwintigste eeuwer niet bedenken, dat ‘eerlijker’ hier niet “betrouwbaarder” betekent, maar dat het nog de oude betekenis “eervoller” heeft.
De gewone lezer
Waar Scholten toegeeft, dat er een probleem is met het begrijpen van de Statenvertaling, lijkt hij in zijn verklaring echter te suggereren, dat dat zo hoort. De Statenvertalers zouden zelf bewust gekozen hebben voor een “deftige, verheven taal”. Zij zouden “juist niet het gewone Nederlands van hun tijd hebben gebruikt”. Als voorbeeld noemt hij de woorden “gij” en “nademaal”, die “de gewone man uit de 17e eeuw echt niet gebruikte”.
Het is de vraag hoe je dergelijke stellingen zou kunnen onderbouwen. Scholten doet het in elk geval niet – het gevoelige “echt niet” wekt de indruk, dat we dat op zijn gezag kunnen aannemen. Maar de taalkundige werkelijkheid is echter, dat “gij (ghy, ghi)” de normale aanspreekvorm was (en tot de dag van vandaag nog steeds is in de “Zuidelijke Nederlanden”). En de “gewone man”, voor zover hij kon lezen, heeft in alle eeuwen daarvoor in de Biestkens-, Liesveld-, Leuvense en Deux-Aes Bijbel altijd “gij” gelezen. En “gi” in de Delfste Bijbel van 1477.
Het is frappant in dit opzicht, dat een van de redenen dat de Psalmberijming van Marnix niet aansloeg, juist was, dat hij niet het (inmiddels gewone) ‘gij’, maar het meer oorspronkelijke ‘du’ gebruikte.
Maar bovendien: deftige taal is niet hetzelfde als onbegrijpelijke taal. Het meest simpele “..zat een kikvors luid te wenen, met een zuig’ling op haar knie” maakt dat duidelijk. Een “deftig”, oud woord ontleent zijn deftigheid juist aan het feit dat de betekenis nog bekend is. Anders slaat het de plank mis.
De “verhevenheid” van de Statentekst is dan ook het echte taal-probleem niet. “Eerlijke vorsten” is geen voorbeeld van ‘deftig taalgebruik’, maar: van 17e-eeuws taalgebruik. Dat wordt des te pijnlijker duidelijk, wanneer we zien, dat er geen Kanttekening bij Num 22:15 is, die uitlegt dat ‘eerlicker’ hier “eerwaardiger” betekent. Dat hoefde ook niet, want dat woord werd zó begrepen. Er is hier geen sprake van een “hebraïsme, dat de Statenvertalers uit respect voor de Hebreeuwse taal hebben ‘laten staan’ ” en waarbij in een Kanttekening de “echte” betekenis werd gegeven. Maar het woord ‘eerlijk’ is simpelweg flink van betekenis veranderd.
Taalkwaliteit van de Statenvertaling
Scholten: “De Statenvertalers vertaalden zo letterlijk mogelijk. Zij hadden de opdracht niet alleen de woorden, maar ook de volgorde der woorden uit de grondtekst aan te houden, “zo na en nauw als dat mogelijk was”’. Daarom maakt de vertaling een houterige indruk, zinnen zijn vaak lang en ingewikkeld en dat alles uit eerbied voor de tekst.
Als je dit zo op je laat inwerken, betekent het ofwel dat de Statenvertalers inderdaad slechte vertalers waren, ofwel dat het onderliggende Hebreeuws en Grieks uit houterige zinnen bestond. Of is er misschien nog een derde optie, nl. dat er toch méér misvatting over het 17e-eeuwse Nederlands is, dan zo op het eerste gezicht zal worden toegegeven.
Barbarismen en classicisme
Scholten stelt dat de Statenvertalers graecismen (‘al te letterlijke overname uit het Grieks, die strijdig is met het Nederlandse taaleigen’) in de vertaling van het Nieuwe Testament hebben ‘gelaten’ “uit eerbied voor hoe het in het Grieks staat”. Hij noemt met name de [tegenwoordige] deelwoorden (bijv ‘zijnde’, ‘zeggende’, ‘antwoordende’). Wie echter zich enigermate verdiept in de letterkunde van de Renaissance, weet dat dergelijke constructies hoogtij vierden. De hele cultuur wordt op de leest van de Klassieke Oudheid geschoeid: de schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur, literatuur, maar ook de taal. Allerlei feitelijk on-nederlandse constructies werden met verve gebruikt. De stijl van de “Nederlandsche Histoorien” van P.C. Hooft heette ook “Latijn met Nederlandse woorden” te zijn. ‘s Lands tijd en wijs, ‘s lands eer.
Dergelijke constructies gebruiken, getuigt niet automatisch van een theologische opvatting of een afwijkend vertaalprincipe, in een tijd dat ‘verzorgd Nederlands’ vol stond van dit soort zinswendingen.
We laten Scholten nogmaals aan het woord: “Deelwoorden werden hoofdwerkwoorden (in de HSV). De tol daarvan is onvermijdelijk een taalkundige vervlakking”. Bedoeld is, een zin als: ‘dit gezegd hebbende, ging hij weg’, werd ‘nadat hij dit gezegd had, ging hij weg’. Hierover het volgende:
Wanneer je een tekst vertaalt uit een brontaal, maak je gebruik van de constructies die gangbaar en voorhanden zijn in de doeltaal. Los van de vraag of die barbarismen (een verzamelnaam voor hebraïsmen, graecismen, etc) ooit in levend Nederlands een (oorspronkelijke) plaats hebben gehad – het is nu een keer zo, dat in gesproken èn geschreven taal er een ontwikkeling is geweest over de eeuwen heen, die dat soort constructie naar bijzinnen omzette. “De koffer ingepakt hebbende, gingen wij op reis” is geworden “Nadat wij de koffers ingepakt hadden, gingen wij op reis.” Zo ontwikkelden naamvallen zich naar constructies met voorzetsels (“des kasteels” werd “van het kasteel”), omschrijvende hulpwerkwoorden i.p.v. bepaalde werkwoordsvormen, etc. Dat kun je alleen “vervlakking” noemen vanuit een orthodox Platonisch wereldbeeld: alles wat afwijkt van gisteren is een intrinsieke en onomkeerbare verslechtering. Maar de taal is zijn eigen gang gegaan.
Bovendien: Ook de statenvertalers kiezen niet altijd voor de deelwoordvertaling. In Mar 14:26 vertalen ook zij de éne Griekse werkwoordsvorm ‘hymnesantes’ met ‘als zij de lofzang gezongen hadden’.
Vertaalprincipes
Letterlijk vertalen is een figuurlijke uitdrukking. Het gaat uiteraard niet om een overzetting, die letter voor letter geschiedt. Dus “letterlijk” betekent letterlijk ‘woordelijk’.
Als je een vertaling reviseert, dan pas je de afgesproken revisiemethodiek daarop toe. Dat betekent dat je in beginsel uitgaat van de bronvertaling en alle vertaaluitgangspunten daarvan, behalve daar waar ze strijdig zijn met die revisie-beginselen. Eén zo’n revisie-uitgangspunt kan zijn: de verstaanbaarheid in de 21-eeuw van de tekst, op zichzelf. Met andere woorden, de lopende, normale vertaling van de tekst in de doeltekst en nadere voetnoten onderaan. En niet: een niet-lopende vervatting in de doeltekst en de eigenlijke vertaling in Kanttekeningen. Dat is overigens geen vertaalprincipe, maar een redactioneel principe. Beide “vertalingen” worden immers door de Statenvertalers gegeven. Dit verschijnsel is door meerdere onderzoekers opgemerkt: Waar er sprake is van alternatieve vertalingen in de Kanttekeningen sluit de vertaling in de tekst meer aan bij wat de lezers nog kenden van de populaire Deux-Aes-vertaling en wordt in de Kanttekeningen vaak de juistere vertaling gegeven…
Nemen we als voorbeeld de veel aangehaalde eedsformule van bijv. Psalm 95:11. Scholten meent dat de Statenvertalers in hebraïsmen een vorm hadden gevonden, die meer respect heeft voor de brontekst.
De vraag die echter, respectvol, aan het Hebreeuws gesteld dient te worden is: Is dit de normale manier om een eed uit te drukken, of is er iets bijzonders in de formulering of de volgorde? Als de formulering in Palm 95 afwijkend is in de weergave van die eedsformule, dan getuigt het niet alleen van “respect voor het Hebreeuws”, maar met name van eerlijkheid naar de lezer, om dat in de doeltekst zijn weerslag te geven. Is het echter de gebruikelijke manier om te zeggen “Dat zal voorzeker niet gebeuren”, dan suggereer je iets opmerkelijks (dat er niet is) wanneer je vertaalt met “zo het zal gebeuren” (de suggestie van een voorwaarde). Het wekt een bevreemding, die de Hebreeuwse lezer van de tekst geenszins kent. Die al te letterlijke weergave brengt derhalve juist in mindere mate voor mij als Nederlandse lezer in beeld wat er in het Hebreeuws staat…
De glans van oud
Criticasters van de Statentekst èn Standvastigen lezen beide de Statenvertaling door een 21e-eeuwse bril, dat is onvermijdelijk. Maar “gij” en “nademaal” zijn niet automatisch ‘deftig en verheven’ in de zeventiende-eeuw: zo klinken ze nu. En dat komt omdat het (in de noordelijke Nederlanden) verouderde woorden zijn. De attributen en stijlassociaties van taalgebruik, dat nù archaïsch is, moeten niet worden geprojecteerd op het verleden, waarin die taaluitingen in een andere context stonden.
Zo heeft ‘bevinden’ in de loop van de (Nadere) tijd een compleet nieuwe en op zichzelf staande theologische betekenis gekregen, die in weinig woordenboeken terugkomt, maar die voor iedereen, die in die materie is opgegroeid als vanzelfsprekend is. Die lading vinden we uit de aard der zaak niet in de grondtekst terug; juist omdat het een ontwikkeling is van een Nederlands woord. Het is niet ondermijnend, maar wel “nuchterend” bedoeld om het Hebreeuwse “jadá” weer eens met de gewone woordenboekbetekenis van ‘weten’ te vertalen in Ez 6:14 (en niet met bevinden). Dat is inderdaad een vervlakking van de theologische lading, die het vers nadien gekregen heeft, maar meer verwachten van een niet-exegetiserende vertaling is onverdedigbaar.
Doelgroep
Tot slot nog dit: Bij zowel de GBS (althans Scholte) als de Stichting HSV vind ik de beperking terug voor de doelgroep van een (al of niet gewenste) revisie van de Statentekst: het gaat om de nieuwe generatie/de jongeren van de gereformeerde gezindte. Eigenlijk is dat een onlogische restrictie. Het zijn juist de mensen, die in het geheel niet met de Bijbel (in welke vertaling dan ook) zijn opgegroeid, die de nodige moeite hebben om de tekst te begrijpen. (Om eerlijk te onderscheiden van betrouwbaar, om het zo maar te zeggen). Het heeft er alle schijn van, dat er voor hen al helemaal geen plaats in de herberg is. Zij moeten zich maar behelpen met een vrije, literaire vertaling als de NBV. Dat lijkt mij niet juist.
Gelukkig is het woord “Statenvertaling” geen geregistreerd handelsmerk, anders zou een deel van deze strijd zich ook nog in een andere arena afspelen….
— JPvdV
Christendom, Neerlandistiek
29 December 2011, 23:44
Vertalen is keuzes maken. Maar niet elke keuze is nieuw. Bijbelvertalingen staan sinds het begin in bepaalde tradities, waar het gaat om die keuzes. We zien dat aan de namen van de eerste twee mensen in de Bijbel. Dat waren toch Adam en Eva, zult u zeggen. Maar daar zit nog meer aan vast.
Het is belangrijk om te beseffen dat een lezer van het Oude Testament in het Hebreeuws geen verschil ziet tussen “God schiep de Mens” (Gen 1:27), “Zo gaf Adam namen aan al het vee” (Gen 2:20) en “over de mensen en over de dieren” (Hag 1:11). Overal staat er het Hebreeuwse woord ADAM. De meer dan 500 keer dat dat woord in het Hebreeuws staat, wordt in alle vertalingen meestal met mens, mensen, de mensheid (mankind, etc) vertaald.
God schept de eerste mens, en daarmee het mensdom. Laat Ons mensen maken, staat er dus. Maar bedenk dat er net zo goed staat: laat ons Adam maken. Alleen in de eerste 5 hoofdstukken van de Bijbel wordt met ‘mens’ ook die eerste mens aangeduid. Daarna wordt het nooit meer met Adam vertaald.
Maar binnen die eerste vijf hoofdstukken zijn er eigenlijk 3 tradities te onderscheiden. De oudste vertalingen spreken van Adam vanaf 2:19 (Septuagint, Vulgaat). In die traditie staan De Delftse Bijbel (1477) en de Leuvense (1548), maar gedeeltelijk ook de Statenvertaling en de King James. Luther zet een lijn in, die pas vanaf Gen 3:8 de “naam” Adam gebruikt en daarvoor alles met Mens(ch) vertaalt. In die traditie staan de Liesvelt (1542), Biestkens (1560) en Deux-Aes (1562) vertalingen.
Pas vertalingen in de twintigste eeuw laten bijna in geheel Genesis “de mens” terug komen, behalve in vier verzen van Gen 5, een geslachtsregister immers (het boek van de afstammelingen van Adam). Vertegenwoordigers hiervan zijn de NBG en de RSV. (De HSV volgt uiteraard de traditie van de SV).
De moderne English Standard Version lijkt het meest concrete criterium te volgen hiertoe: Zodra het woord Adam in het Hebreeuws zonder lidwoord voorkomt, geeft deze Adam weer, en Hebreeuws met lidwoord (ha-Adam) wordt met ‘man’ vertaalt. (Zo ook in drie Nederlandse vertalingen van Joodse huize (Onderwijzer [1895], Vredenburg [1899] en Dasberg [1967], waarbij dezen en met name Dasberg dat nòg consequenter doet dan de ESV)).
Man/Vrouw
Er is nog een ander woord dat eenvoudig lijkt, maar toch aan die traditie onderhevig is. Gen 2:23 is een lofzang van Adam op zijn vrouw, of van de mens op zijn vrouw in het algemeen. ‘Vrouw’ wordt ze daar ook “genoemd”. In het Hebreeuws staat er niet veel meer dan “zij zal vrouw genoemd worden, want uit de man is zij genomen”. Op talrijke plaatsen in de Schrift worden namen gegeven aan mensen, plaatsen, een opgerichte steen, waarbij die naam heel betekenisvol is. Vaak wordt die verklaring zelfs direct gegeven. “, want…”. Als vertaler heb je de keus: of je neemt de naam (en dus de klank van de naam) over en laat de betekenis schieten, of je vertaalt de naam en laat de klank (en evt het klankspel) uit het oorspronkelijk los. Het is een enkele keer dat je beide kunt krijgen.
Het is geen eenvoudige keuze. De meeste vertalingen kiezen doorgaans voor het eerste en laten het tweede over aan voetnoten.
Behalve in Gen 2:23. In het Hebreeuws hebben de woorden man en vrouw een relatie die vergelijkbaar is met ons “leraar/lerares”. De woorden zijn “iesj” en “iesjá”. De verwantschap is helder. Iesja is uit Iesj genomen. Het frappente is nu dat alle oudere Nederlandse vertalingen gepoogd hebben deze etymologische relatie tussen man en het te kiezen woord in de vertaling weer te geven, maar alleen de eerste keer… Zo heeft de Statenvertaling het bekende “Maninne”. Het is een verzonnen woord, maar het is niet verzonnen door de Statenvertalers. Het blijkt een eeuw ervoor al in de Liesveldt Bijbel voor te komen (1542) en ongetwijfeld heeft Luthers Männin daar model voor gestaan. Maar het is niet de oudste poging om een woord voor ‘vrouw’ te vinden dat met het woord ‘man’ te maken heeft.
De 15e-eeuwse Delftse Bijbel heeft het curieuze woord manhaget op die plaats, ongetwijfeld een weergave van het Latijnse virago uit de Vulgaat. Zo ook het MNW, waar de zgn. “Haagsche Bijbel” (een handschrift uit 1360) wordt aangehaald, die in een aantekening heel bewust de vorming van het woord manhaget, naar virago, verdedigt, nav de relatie met ‘maagd’.
Je moet het als vertaler maar treffen met je doeltaal: in het Engels is de relatie tussen het gewone woord voor vrouw, Woman (< ‘wifman’) en Man er nog….
Overigens wordt iesja in het vers er onmiddellijk na en verder steeds weer met het gewone woord voor vrouw vertaald. Daarmee wordt de suggestie gewekt dat er de eerste keer een ander woord zou staan in het Hebreeuws…
Leva
In 3:20 geeft Adam (wiens taak juist ook naamgeving was) zijn vrouw pas de naam Eva. “Omdat zij de moeder van alle levenden geworden is”. Weer een verklaring die aan ons voorbij gaat in de naam Eva. Alle oudere vertalingen hebben nog Heva, maar ook dat is naast de plank. Zij heette (en heet) Chavva (zo wel in de KT), wat in verband wordt gebracht met chaj, ‘leven’. Vandaar.
Interessant is, dat hier de LXX een eigen lijn voert, die door geen enkele vertaling wordt gevolgd, en ook etymologisch heeft vertaald: Zoè heet ze – het gewone woord voor leven… Maar de tweede (en laatste keer) dat Eva in het OT voorkomt is het ook in het Grieks weer gewoon Eua.
God en Vuur
Maar hoe ze ook heten, man en vrouw zijn voor elkaar geschapen. De Joodse traditie heeft over de woorden man en vrouw een prachtige wijsheid bewaard: MAN bestaat uit de letters Aleph-Jod-Sjin, VROUW uit de letters Aleph-Sjin-Heh. M.a.w. de letters die ze niet allebei hebben, zijn Jod-Heh – een spelling van een van de (korte) Godsnamen. Het is God dus, die man en vrouw verbindt. Laat je die letters weg, dan houd je Aleph-Sjin over: het woord voor VUUR…..
video
— JPvdV
Bijbelstudie,
24 May 2011, 19:14
Spot kan pijn doen –
Omdat het onderwerp van de spot je dierbaar is. Of gewoon omdat er tegen je schenen wordt geschopt, om welke reden ook. Of het nu gaat om een gepest vriendje in de klas, je favoriete gerecht of hobby.
Spot is ook gebrek aan respect en daarmee de onmogelijkheid tot kontakt. Verhindering van uitwisseling van ideeën.
Maar spot is ook gewoon dom. En ik bedoel niet de domheid van het uitjouwen van een leeuw, vlak voor hij je bespringt. Het is niet dom omdat het laf is, niet omdat het een zwaktebod is. Maar spot heeft iets weg van geweld: het begint waar de rede ophoudt. Het is alsof er een einde is aan de argumenten en dan blijft spot over. Ik weet niets (meer) tegen je in te brengen en dus lach ik je maar uit.
Dat heeft ook een scheppend effect: het beeld dat opgeroepen wordt, komt in je eigen geest ook werkelijk tot leven. Je neemt je eigen vooringenomenheid waar. En het verhindert daarmee ècht en onafhankelijk nadenken en het verduistert.
De echte verliezer is de spotter zelf.
— JPvdV
Actualiteit, Christendom
19 March 2011, 03:48
Er komen heel wat paarden voor in de Bijbel. Veelal heeft het een negatieve lading. Als tegenhanger van de moderne tank is het paard in oorlog een aanvalswapen. Veel paarden heb je als koning niet voor de rensport of om een stad te verdedigen. Het zijn steeds de heidenvolken met wie Israel in oorlog is, die niet alleen veel paarden hebben, maar zich er ook op voor laten staan. Sprekend in dit geval is Psalm 20:7
Dezen vertrouwen op strijdwagens en die op paarden,
maar wíj zullen de Naam van de HEERE, onze God in herinnering roepen.
Of Psalm 33:17:
Het paard geeft valse hoop op de overwinning
en bevrijdt niet door zijn grote kracht.
Spreuken 21:31
Een paard wordt gereedgemaakt voor de dag van de strijd,
maar de overwinning is van de HEERE.
Als Israel nog in de woestijn is, krijgt het een opmerkelijk gebod van de Heere, waarvan we de uitzonderlijkheid gemakkelijk over het hoofd kunnen zien. Als jullie dan (ooit) in het Land zullen komen, en als er dan ooit om een koning gevraagd wordt, dan moet het iemand zijn, die de Heere aanwijst… Het heeft vele honderden jaren geduurd, een lange Richteren-tijd, voor het volk tot die roep komt. Het is uitzonderlijk, dat die zonde van het volk zo lang op zich heeft laten wachten! Maar hier al de woestijn geeft de Heere ook voor die eventualiteit voorschriften. (Deut. 17) “Maar: hij mag voor zichzelf niet veel paarden aanschaffen en het volk niet laten terugkeren naar Egypte om veel paarden aan te schaffen, omdat de HEERE tegen u gezegd heeft: U mag nooit meer langs deze weg terugkeren. Ook mag hij voor zichzelf niet veel vrouwen nemen, anders zal zijn hart afwijken. Hij mag voor zichzelf ook niet al te veel zilver en goud nemen.” Wonderlijk nog wat volgt in vers 18 ev: De koning moet eigenhandig een exemplaar van de wet afschrijven, en die bestuderen.
Het is verbluffend om te zien, hoe “precies” Koning Salomo deze geboden heeft overtreden. Hij verzamelde niet alleen vrouwen; 1 Kon 10: “Verder verzamelde Salomo strijdwagens en ruiters. Hij had veertienhonderd strijdwagens en twaalfduizend ruiters. Hij bracht ze onder in de wagensteden en bij de koning in Jeruzalem. De koning maakte het zilver in Jeruzalem zo overvloedig als stenen, en de ceders maakte hij zo talrijk als de wilde vijgenbomen die in het Laagland voorkomen. En de aanvoer van de paarden die Salomo had, kwam uit Egypte en uit Kewe. Kooplieden van de koning namen ze tegen een bepaalde prijs uit Kewe mee. Een wagen werd uit Egypte uitgevoerd voor zeshonderd zilverstukken en een paard voor honderdvijftig. Ook voerden ze die door hun tussenkomst uit naar alle koningen van de Hethieten en naar de koningen van Syrië.”
Uit Egypte nog wel. Zeer bijzonder…
In dit licht, Jesaja 31:1:
Wee hun die afdalen naar Egypte om hulp,
die steunen op paarden,
vertrouwen op strijdwagens, omdat er zoveel zijn,
op ruiters, omdat die zeer machtig zijn,
maar die geen acht slaan op de Heilige van Israël
en de HEERE niet zoeken.
Ook Jeremia tekent zo de dreiging van de oprukkende legers van Nebukadnezar: (8:16)
Vanuit Dan wordt
het gesnuif van zijn paarden gehoord,
heel het land beeft
van het geluid van het gehinnik van zijn hengsten.
[..]
Ook Ezechiël legt het verband: (17:15a)
Maar hij kwam in opstand tegen hem door zijn gezanten naar Egypte te sturen, opdat men hem paarden en veel volk zou geven.
Micha 5 stelt in de heilsprofetie ‘paarden’ op een lijn met de afgodenbeelden, toverijen, wolkenduiders, vestingen, gewijde palen en steden – die zullen allemaal uitgeroeid worden, en Israel zal (daarmee) de bovenhand verkrijgen over zijn vijanden. En zo zijn er nog vele voorbeelden te noemen.
Maar paarden spelen ook nog een andere rol, met name in profetie. Zacharias ziet paarden in zijn visioenen en Johannes op Patmos ook. Paarden met bepaalde kleuren:
Zacharias ziet in zijn eerste visioen (24 sjevat, jaar 2 van Darius) een Man (de Engel van de Heere, lezen we later) op een rood paard, met achter hem rode, bruine en witte paarden. Of dat er drie zijn of meer is niet te zeggen. Zij zijn het land doorgetrokken en hebben gezien het land stil zit, daarop vraagt de Engel des Heeren hoe lang de Heere zich nog verder niet zal ontfermen over Jeruzalem. Met een direct verwijzing naar de periode die het nu al duurde: 70 jaar.
In H6 komen we de paarden weer tegen: vier wagens getrokken door rode, zwarte, witte en gevlekte paarden. (Geen bruin maar wel gevlekt en zwart). Zij staan voor de vier winden die uitgaan, twee naar het Noorden en één naar het Zuiden.
Dan moeten we wachten tot Openbaring voor we weer lezen van gekleurde paarden: Hoofdstuk 6.
- wit paard: met erop een overwinnaar. (eerste zegel)
- rood paard: die er op zit doet de wereld oorlog aan (tweede zegel)
- zwart paard: die erop zit heeft een weegschaal, economische crises (derde zegel)
- grauw paard, met de dood erop, een kwart van de aarde wordt gedood (vierde zegel)
De monsterlijke sprinkhanen in Open 9 zien eruit als “paarden die voor de oorlog gereedgemaakt zijn”, hetzelfde beeld van paarden als in het Oude Testament.
In Openb 19 tenslotte, komt Hij die getrouw en waarachtig werd genoemd op een wit paard aan, Hij oordeelt en voert oorlog in gerechtigheid – Die toevoeging ‘in gerechtigheid’ in vers 11 is opmerkelijk en wellicht een verwijzing naar 6:2. Dat witte paard had een ruiter, “die een boog had en hem werd een kroon gegeven en hij ging uit overwinnend en om te overwinnen”.
Het is belangrijk om te beseffen, dat de Hebreeuwse noch Griekse tekst hoofdletters kent, resp. heeft (dwz het Griekse schrift kent wel hoofdletters maar in de handschriften is er geen onderscheid. De HSV in navolging van de SV schrijft Hem en Die. De NBG vertaling geeft kleine letters. Dat is een keuze, maar die wordt niet gedicteerd door de Schrift.
En het is ook niet zo voor de hand liggend dat de ruiter op het paard Christus is. Ten eerste komt Christus niet terug om daarna te worden gevolgd door honger, oorlog en dood. Met Zijn komst is het Einde en de Eindoverwinning. Hij hoort, met eerbied (maar eenvoudig) gesproken niet in het rijtje thuis, van oorlogvoerders, doodzaaiers en crisisveroorzakers. Dat er in vers 11 sprake is van ‘in gerechtigheid’ is dan een logische toevoeging om het contrast met die eerste ruiter aan te duiden. Die komt nu óók op een wit paard – als engel van het licht, maar hij is het niet. En hem is weliswaar een kroon gegeven, maar door wie? De duivel biedt Christus ook alle koninkrijken van de wereld aan, hetgeen vooralsnog ook aan hem is om weg te geven, als overste der wereld! Maar die kroon slaat Christus af, om het zo te zeggen. De ruiter uit 6:2 niet. Opvallend, ook al is hem een kroon gegeven, hij moet zijn koninkrijk nog wel winnen. Christus daarentegen is alle macht gegeven in hemel en op aarde…
Als de Ruiter van Openbaring 19 in beeld komt, is de hemel geopend – daar is geen sprake van in H6. De heiligen die Hem volgen, uit de hemel, zitten ook op witte paarden.
En de vogels van de hemel worden geroepen om het vlees te eten van al de vijanden – en daar worden hun paarden (als enige dieren) apart genoemd. Beeld van hun kracht, die verbroken wordt.
Wat opmerkelijk, dat de Koning der Koningen bij Zijn eerste komst een ezelsveulen heeft als ‘strijdwagen’….
Zacharias mag dat al voorzeggen en in het vers erna komen alle elementen nog eens bij elkaar: (9:10)
Ik zal de strijdwagens uit Efraïm wegnemen,
en de paarden uit Jeruzalem
De strijdboog zal weggenomen worden.
Hij zal vrede verkondigen aan de heidenvolken.
Zijn heerschappij zal zijn van zee tot zee,
van de rivier [de Eufraat] tot aan de einden der aarde.
Is de antichrist een boog en een kroon gegeven, de Heere zal heersen in vrede, bij Zijn wederkomst.
Maar het komt in het Messiaanse Rijk goed, ook met die paarden. Want, zo zegt Zacharias (14:20), op de belletjes aan hun teugels zal zelfs staan: HEILIG VOOR DE HEERE.
— admin
Bijbelstudie, Christendom