Vertalen is keuzes maken. Maar niet elke keuze is nieuw. Bijbelvertalingen staan sinds het begin in bepaalde tradities, waar het gaat om die keuzes. We zien dat aan de namen van de eerste twee mensen in de Bijbel. Dat waren toch Adam en Eva, zult u zeggen. Maar daar zit nog meer aan vast.
Het is belangrijk om te beseffen dat een lezer van het Oude Testament in het Hebreeuws geen verschil ziet tussen “God schiep de Mens” (Gen 1:27), “Zo gaf Adam namen aan al het vee” (Gen 2:20) en “over de mensen en over de dieren” (Hag 1:11). Overal staat er het Hebreeuwse woord ADAM. De meer dan 500 keer dat dat woord in het Hebreeuws staat, wordt in alle vertalingen meestal met mens, mensen, de mensheid (mankind, etc) vertaald.
God schept de eerste mens, en daarmee het mensdom. Laat Ons mensen maken, staat er dus. Maar bedenk dat er net zo goed staat: laat ons Adam maken. Alleen in de eerste 5 hoofdstukken van de Bijbel wordt met ‘mens’ ook die eerste mens aangeduid. Daarna wordt het nooit meer met Adam vertaald.
Maar binnen die eerste vijf hoofdstukken zijn er eigenlijk 3 tradities te onderscheiden. De oudste vertalingen spreken van Adam vanaf 2:19 (Septuagint, Vulgaat). In die traditie staan De Delftse Bijbel (1477) en de Leuvense (1548), maar gedeeltelijk ook de Statenvertaling en de King James. Luther zet een lijn in, die pas vanaf Gen 3:8 de “naam” Adam gebruikt en daarvoor alles met Mens(ch) vertaalt. In die traditie staan de Liesvelt (1542), Biestkens (1560) en Deux-Aes (1562) vertalingen.
Pas vertalingen in de twintigste eeuw laten bijna in geheel Genesis “de mens” terug komen, behalve in vier verzen van Gen 5, een geslachtsregister immers (het boek van de afstammelingen van Adam). Vertegenwoordigers hiervan zijn de NBG en de RSV. (De HSV volgt uiteraard de traditie van de SV).
De moderne English Standard Version lijkt het meest concrete criterium te volgen hiertoe: Zodra het woord Adam in het Hebreeuws zonder lidwoord voorkomt, geeft deze Adam weer, en Hebreeuws met lidwoord (ha-Adam) wordt met ‘man’ vertaalt. (Zo ook in drie Nederlandse vertalingen van Joodse huize (Onderwijzer [1895], Vredenburg [1899] en Dasberg [1967], waarbij dezen en met name Dasberg dat nòg consequenter doet dan de ESV)).
Man/Vrouw
Er is nog een ander woord dat eenvoudig lijkt, maar toch aan die traditie onderhevig is. Gen 2:23 is een lofzang van Adam op zijn vrouw, of van de mens op zijn vrouw in het algemeen. ‘Vrouw’ wordt ze daar ook “genoemd”. In het Hebreeuws staat er niet veel meer dan “zij zal vrouw genoemd worden, want uit de man is zij genomen”. Op talrijke plaatsen in de Schrift worden namen gegeven aan mensen, plaatsen, een opgerichte steen, waarbij die naam heel betekenisvol is. Vaak wordt die verklaring zelfs direct gegeven. “, want…”. Als vertaler heb je de keus: of je neemt de naam (en dus de klank van de naam) over en laat de betekenis schieten, of je vertaalt de naam en laat de klank (en evt het klankspel) uit het oorspronkelijk los. Het is een enkele keer dat je beide kunt krijgen.
Het is geen eenvoudige keuze. De meeste vertalingen kiezen doorgaans voor het eerste en laten het tweede over aan voetnoten.
Behalve in Gen 2:23. In het Hebreeuws hebben de woorden man en vrouw een relatie die vergelijkbaar is met ons “leraar/lerares”. De woorden zijn “iesj” en “iesjá”. De verwantschap is helder. Iesja is uit Iesj genomen. Het frappente is nu dat alle oudere Nederlandse vertalingen gepoogd hebben deze etymologische relatie tussen man en het te kiezen woord in de vertaling weer te geven, maar alleen de eerste keer… Zo heeft de Statenvertaling het bekende “Maninne”. Het is een verzonnen woord, maar het is niet verzonnen door de Statenvertalers. Het blijkt een eeuw ervoor al in de Liesveldt Bijbel voor te komen (1542) en ongetwijfeld heeft Luthers Männin daar model voor gestaan. Maar het is niet de oudste poging om een woord voor ‘vrouw’ te vinden dat met het woord ‘man’ te maken heeft.
De 15e-eeuwse Delftse Bijbel heeft het curieuze woord manhaget op die plaats, ongetwijfeld een weergave van het Latijnse virago uit de Vulgaat. Zo ook het MNW, waar de zgn. “Haagsche Bijbel” (een handschrift uit 1360) wordt aangehaald, die in een aantekening heel bewust de vorming van het woord manhaget, naar virago, verdedigt, nav de relatie met ‘maagd’.
Je moet het als vertaler maar treffen met je doeltaal: in het Engels is de relatie tussen het gewone woord voor vrouw, Woman (< ‘wifman’) en Man er nog….
Overigens wordt iesja in het vers er onmiddellijk na en verder steeds weer met het gewone woord voor vrouw vertaald. Daarmee wordt de suggestie gewekt dat er de eerste keer een ander woord zou staan in het Hebreeuws…
Leva
In 3:20 geeft Adam (wiens taak juist ook naamgeving was) zijn vrouw pas de naam Eva. “Omdat zij de moeder van alle levenden geworden is”. Weer een verklaring die aan ons voorbij gaat in de naam Eva. Alle oudere vertalingen hebben nog Heva, maar ook dat is naast de plank. Zij heette (en heet) Chavva (zo wel in de KT), wat in verband wordt gebracht met chaj, ‘leven’. Vandaar.
Interessant is, dat hier de LXX een eigen lijn voert, die door geen enkele vertaling wordt gevolgd, en ook etymologisch heeft vertaald: Zoè heet ze – het gewone woord voor leven… Maar de tweede (en laatste keer) dat Eva in het OT voorkomt is het ook in het Grieks weer gewoon Eua.
God en Vuur
Maar hoe ze ook heten, man en vrouw zijn voor elkaar geschapen. De Joodse traditie heeft over de woorden man en vrouw een prachtige wijsheid bewaard: MAN bestaat uit de letters Aleph-Jod-Sjin, VROUW uit de letters Aleph-Sjin-Heh. M.a.w. de letters die ze niet allebei hebben, zijn Jod-Heh – een spelling van een van de (korte) Godsnamen. Het is God dus, die man en vrouw verbindt. Laat je die letters weg, dan houd je Aleph-Sjin over: het woord voor VUUR…..
video