Psalm 137

6 April 2022, 20:23

De lastige Bijbel 1

Mijn vader gaf mij als kind een navigatie-hulp in de Bijbel: ‘Als je de Bijbel opent in het midden zit je in de Psalmen’. En dan kun je voor of achteruit. Psalmen als het hart van de Bijbel. En het hart van de Psalmen is de menselijke emotie en de relatie met God. En menselijke emotie kent grote hoogten en diepe afgronden. Van Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt, kan het snel overgaan van aanbidding tot diepten van ellende.
Als we van Psalm 136 naar 137 oversteken zien we zo’n contrast van een Hallelujah op de eeuwige goedertierenheid van God naar de schokkende ‘zaligspreking’ aan het einde in vers 9:

Welzalig is hij die uw kleine kinderen grijpen
En tegen de rots verpletteren zal.

Een tekst die je koude rillingen bezorgt. En misschien nog minder vanwege het onbezonnen onheil dat over de vijand wordt afgeroepen, dan vanwege de ‘zaligspreking’. Wordt deze wraakoproep door de Heere ge’sanctioneerd’?

Bij de introductie van de Nieuwe Bijbelvertaling in 2004 was er kritiek van vrijzinnige huize, dat dit soort passages überhaupt nog voorkwam in de Bijbel en niet geschrapt was. Los van de opmerkelijke vertaal-opvatting die hier aan ten grondslag moet liggen – als we dit vers ons leven lang overslaan (en alleen in het Frans zingen) doen wij niet veel anders. De Bijbel bevat meer beschrijving van gruwelijkheden, is eerlijk en expliciet. Maar wat het meest wringt is dat welzalig. En we kunnen pijnlijk onze ogen sluiten, maar als we ze opendoen, staat het er weer.

Dan maar goed gekeken wat er precies staat.

Bij veel beschrijvingen van onrecht, onderdrukking en vervolging met name in de Psalmen, komen, bij mij althans, parallellen uit de hedendaagse geschiedenis van Jodenvervolging voor ogen. Psalm 137 heeft daar twee sprekende voorbeelden van. Terwijl het volk in ballingschap verkeert, hadden ze hun harpen aan de wilgen gehangen. Altijd lastig om dit soort uitdrukkingen te begrijpen, omdat “aan de wilgen hangen” naderhand in het Nederlands een uitdrukking geworden is voor “stoppen met”. Maar de context maakt duidelijk dat zij niet konden zingen, en juist dat verlangden hun onderdrukkers van hen. Er zijn talloze gevallen bekend, in getto’s en concentratiekampen waarbij (beroemde) Joodse musici werden gedwongen om de dagelijkse gang van dwangarbeiders e.d. te begeleiden met muziek. Of wat te denken van het wekelijkse cabaret dat de ‘ingezetenen’ van Kamp Westerbork moesten opvoeren, op een toneel gemaakt van hout van de gesloopte synagoge in Assen.
Maar ook met betrekking tot vers 9 zijn vele getuigenissen van overlevenden opgetekend, hoe SS-ers huilende baby’s het zwijgen op legden. De ‘heiden’, zoals Abel J. Herzberg die noemt, is van alle tijden en de houding van de heidenvolken rondom Israël ten opzichte van hun eigen kinderen en hun geschiktheid als offerande voor Moloch, is juist de reden waarom die uit het land Kanaän moesten worden verdreven. De verwensing van vers 9 is dan ook geen uiting van morbide creativiteit, maar een teruggrijpen op wat hèn reeds overkomen was, en zou overkomen. Dat lezen we ook in het vers ervoor: in die andere “zaligspreking”: welzalig is hij die u uw misdaad vergelden zal, die u tegen ons begaan hebt. Zó moeten we allereerst vers 9 lezen, met het juiste accent op uw. We zouden kunnen aanvullen: “welzalig is hij die voor de verandering uw kinderen nu eens …”.

Maar er is meer. Deze uitdrukking “welzalig” is `asjreh` in het Hebreeuws (אשרי). Anders dan bijv “baruch” (ברוך, meestal vertaald met ‘gezegend’) zoals dat vaak in de wet voorkomt, of in het bekende Psalm 118:26, ‘gezegend wie daar komt in de Naam van de HEERE’, of elders in de psalmen vertaald met “geloofd zij..” (als het van God gezegd wordt). Asjreh wordt echter in het Oude Testament maar op één plaats gebruikt (Jes 56:2) in een context waarin de Heere spreekt. Vers 1 begint immers met “Zo zegt de Heere [..] welzalig een sterveling die zo handelt.” Voor het overige zijn het uitspraken van mensen, soms weloverwogen, soms heel emotioneel als in ons vers.

Er is dus geen sprake van een Goddelijke gedoging of zaligspreking enkel omdat mensen hun emotie zo uitdrukken. Maar als we bedenken wie het ‘adres’ is van deze verwensing, krijgen we nog een aanwijzing tot het goed begrijpen ervan. Het is nl nog maar de vraag of het in de eerste betekenis van dit vers wel om echte, fysieke kinderen gaat.
Het ´uw´ van ´uw kinderen´ is nl. tweede persoon enkelvoud vrouwelijk. Dus het verwijst naar de Dochter van Babel in vers 8; de stad, de idee Babel of Babylon die verwoest zal worden. De kinderen van de Dochter van Babylon zijn in eerste aanleg de voortbrengselen van dat heidendom en ieder die haar volgde. Zoals we op meerdere plekken kunnen lezen in Openbaring: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, de grote stad, omdat zij alle volken van de wijn van de toorn van haar hoererij heeft laten drinken. (14:8) Wee, wee de grote stad Babylon, de sterke stad, want in één uur is uw oordeel gekomen. (18:10)

Dit geeft een ander zicht op de context van Psalm 137:9, waarbij we de eerste betekenis, dat de Joden in ballingschap het onheil dat hen overkwam, ook hun onderdrukkers toe wensten, niet hoeven weg te moffelen. Maar ook die wraak komt God toe. Hoe begrijpelijk het ook is, met de rauwste beelden van de Holocaust op ons netvlies.

JPvdV

,

---

Reageer

 
---