[nav Luc 22:31-34]
Na de instelling van het Heilig Avondmaal zegt de Here Jezus aan, niet alleen dat Hij verraden zal worden, maar dat Zijn verrader aan dezelfde tafel aanwezig is.
En de discipelen begonnen onder elkaar te vragen, wie van hen het toch mocht zijn, die dat doen zou. Nu weten we uit andere evangeliën ook van de vragen die de discipelen hier stellen: Ben ik het Heere?
Het is echter nog niet zo zeker of we op grond hiervan alleen maar moeten denken aan zelf-onderzoek dat de discipelen hier bezig hield. Het gesprek monde immers uit in een twisting, een woordenstrijd, over wie het meeste was onder hen. En als we over de schouders van de discipelen mee kijken zien we toch onszelf daar zitten. We kunnen ons wel voorstellen hoe dat in ons eigen mensenhart omgaat: „Van hem en hem weet ik niet zeker, maar hij daar en die?!”
Hoe wonderlijk is het dan dat de Here Jezus vervolgens niet bestraffend ingrijpt, maar eerder de discipelen en ons zachtjes en liefdevol wijst op de zonde die hier achter zit: Zo gaat dat niet in het Koninkrijk van God.
De volken hebben koningen, en zij de màcht uitoefenen worden weldoeners genoemd.
Maar voor het Koninkrijk der hemelen geldt dat niet. Daar geldt dat de voorgangers juist dienen, en Hij wijst op zichzelf, op hoe en wie Hij geweest is voor Zijn discipelen. De weldoener in het Koninkrijk van God is degene die dient.
Verrassend is het als we dan zien dat de Here Jezus juist op dat moment van de discipelen zegt dat ze bij Hem gebleven zijn in Zijn verzoekingen; dat ze hem niet verlaten hebben. Nota bene een moment later voorzegt de Here Jezus dat Petrus hem drie maal zal loochenen. Allen zullen ze hem verlaten.
En net op het moment dat wij het liefst zouden willen heersen over de ander en niet dienen, komt de Heere met de belofte van groot heil, ja van de nalatenschap van het Koninkrijk. Dat „verordineren” van vers 29 betekent eigenlijk, ‘nalaten, vermaken’!
Maar het grootste wonder moet nog komen. De Here Jezus kent ons niet alleen beter dan we onszelf kennen. Hij weet van de beproeving en de verzoeking. Het is opvallend dat Hij Petrus waarschuwt, en hem dan noemt bij zijn oude naam: ‘Simon, Simon, ziet de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe.’ Simon is alleen de rots Petrus uit hemelse genade.
Maar: de Here Jezus heeft gebeden voor Petrus. Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude. Zonder de Here Jezus zijn wij niets, kunnen wij niets. Maar wat een hoop en troost mogen wij putten uit dat ene zinnetje: Ik heb voor u gebeden. Als Hij voor ons bidt, wie zal dan tegen ons zijn?
En de Here Jezus verbindt aan Zijn belofte ook een opdracht: als Petrus eens bekeerd zal zijn van zijn afval, van zijn verraad: zo versterk uw broeders.
Daar ben je dan ook als bevrijde zondaar buitengewoon goed voor toegerust:
Iemand stelde eens een vraag waarom de HEERE niet veel meer engelen zond om na de opstanding van de Here Jezus overal in de wereld dat Grote Nieuws te verkondigen. En het antwoord luidde: Engelen zijn nergens van verlost; er is geen betere getuige van het werk van de Here Jezus, dan die dat werk ondergaan heeft; dan hij die bevrijd is en letterlijk als getuige kan worden gehoord. Die als het ware een getuige-verklaring kan afleggen.
Zo laten wij dan ook dit leren van dit bijbelgedeelte: Laten wij nederig zijn – de ander uitnemender achten dan onszelf en dienen, en bidden, niet alleen voor onszelf, maar voor onze broeder of zuster, waarvan wij weten dat die in hevige beproeving of verzoeking verkeerd of verkeren zal.
Want welke betere basis voor zo’n gebed is er, dan het gebed van de Here Jezus, die onze ingang en onze uitkomst kent, die weet wat maaksel wij zijn, nl. dat wij stof zijn, en toch bidt Hij dat ons geloof niet ophoude! Wat een wonder, wat een genade!
Als we zo’n voorbidder hebben: En Ik ben niet meer in de wereld, maar deze zijn in de wereld, en Ik kome tot U, Heilige Vader, bewaar ze in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij een zijn, gelijk als Wij.
Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, naaktheid, of gevaar, of zwaard? Zijn genade is ons genoeg.