Esther

29 August 1999, 04:48

Overdenking aan de hand van het boek Esther (Kerkradio Herv. Rotterdam-Zuid 28 augustus 1999)
Thema: „Gods Trouw aan Zijn volk”. Lezen Esther 3:1-11)

Het boek Esther is in meer dan één opzicht een bijzonder bijbelboek. Het is zonder enige twijfel, als ik zo zeggen mag, het spannendste boek van de Bijbel. Het leest als het ware in één adem uit. Het is altijd het beste om bijbelgedeelten in z’n geheel te lezen, maar het boek Esther nodigt daar bijzonder toe uit. De tijd is hier en nu te kort om dat te doen, en daarom hebben we ons beperkt tot een gedeelte van hoofdstuk 3, maar eigenlijk zou u straks het hele boek nog eens moeten lezen.
Het is ook bijzonder omdat énerzijds het woord God er niet in voor komt, maar anderzijds de hand van God er duidelijker in zit dan in menig andere geschiedenis. Gaan de twee boeken die in onze Bijbel voor Esther staan, Ezra en Nehemia, over de moedige terugkeer van sommige Joden naar Jeruzalem om de tempel te herbouwen, Esther is een boek over uitredding van de Heere voor de „achterblijvers” in de ballingschap.

En wat een uitredding – de stijl waarin het gebeurde wordt verhaald heeft alles van een spannende vertelling. De gebeurtenissen volgen elkaar in hoog tempo op.
Wat de aanleiding was voor koning Ahasveros om een nieuwe koningin te zoeken, hoe Esther of Hadassah, zoals haar Hebreeuwse naam was en ook Mordechai daarbij op het toneel verschijnen.
De gehoorzaamheid ook van Esther aan Mordechai, die niet haar oom was, zoals soms vertaald wordt, maar zij was de dochter van zijn oom Abichail. Esther en Mordechai waren dus van dezelfde generatie, dat realiseren we ons niet vaak. Maar Mordechai was blijkbaar ouder, want hij had haar in z’n huis (ja zelfs tot dochter) opgenomen, toen ze wees was geworden. Er staat zelfs dat hij haar opvoedde – een behoorlijk leeftijdsverschil is er dus wel degelijk geweest.

Koning Ahasveros zoekt een nieuwe koningin en ook Esther wordt „genomen” in het paleis, zo staat er. Er is niet uit op te maken of dat volledig vrijwillig ging; denkelijk was er weinig te willen, waar het een wet van Meden en Perzen aangaat. Mordechai hield zich dan ook iedere dag op in de voorhof van het vrouwenpaleis om nieuws van zijn pleegdochter te horen. Maar het gaat Esther goed. Zij wint de gunst van Hegai de opzichter der vrouwen en in de ogen van allen die haar zagen en later ook van koning Ahasveros zelf en hij maakt haar zijn koningin.

Mordechai blijft zich ophouden in de poort van het paleis. Daar hoort hij van de samenzwering van twee kamerlingen van de koning. Mordechai laat het Esther weten, die het de koning zegt, in naam van Mordechai. Er volgt een onderzoek, er volgt een vonnis en het werd, en dat zal later nog zo belangrijk blijken, „in de kronieken geschreven voor het aangezicht des konings.”

Mordechai valt in onmin bij Haman, de man van het moment aan het hof van koning Ahasveros. Onwillekeurig doet deze episode denken aan de geschiedenis van Hananja, Misael en Azarja; beter bekend onder namen die Nebucadnezar aan hen gaf: Sadrach, Mesach en Abednego. Net als Mordechai later, waren de drie vrienden op voorspraak van Daniël aangesteld tot regenten over het land en juist deze overheden, stadhouders en landvoogden moesten zich verzamelen bij het gouden beeld dat Nebucadnezar van zich zelf had laten oprichten, en zich bij het klinken van de muziek in aanbidding op de aarde laten neervallen. Ook zij weigeren en ook hen lijkt dat tot hun ondergang te worden. Ook hier zijn het anderen, die Sadrach, Mesach en Abednego aanklagen. Hier redde de Heere uit uit een brandende oven. Bij Mordechai gaat het weer anders.

Ook bij Haman is het Jood zijn van Mordechai van den beginne af cruciaal. De knechten van de koning vroegen Mordechai dagelijks waarom hij niet boog voor Haman; en dan staat er heel opvallend, dat ze kwamen om te zien of hij zijn woord gestand zou doen, „want hij had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood was.” En Haman, die ze dat ook verteld hadden, vervulde het niet alleen met grimmigheid, maar het was hem te min aan alleen Mordechai de hand te slaan. Hij begrijpt onmiddellijk welke diepere zaak hier achter zit. „Deze mannen hebben, o koning! op u geen acht gesteld; uw goden eren zij niet,” zo hadden ook de aanklagers van Sadrach, Mesach en Abednego gesteld.

De Joodse geschiedschrijver Flavius Jozefus uit de 1e eeuw van onze jaartelling beschrijft in zijn boek „De Joodse Oudheden” de geschiedenis van Esther ook. Hij weet te vermelden dat Haman een Amalekiet is. De Bijbel noemt hem (en zijn vader) een Agagiet. Agag was de oude koning van de Amalekieten. De Heere droeg koning Saul op om de Amalekieten te verdelgen in 1 Samuel 15; een gebod dat nog stamde uit Deut. 25. Daar lezen we „17 Gedenkt, wat u Amalek gedaan heeft op den weg, als gij uit Egypte uittoogt; 18 Hoe hij u op den weg ontmoette, en sloeg onder u in den staart al de zwakken achter u, als gij moede en mat waart; en hij vreesde God niet. 19 Het zal dan geschieden, als u de HEERE, uw God, rust zal gegeven hebben, van al uw vijanden rondom, in het land, dat u de HEERE, uw God, ten erve geven zal, om hetzelve erfelijk te bezitten, dat gij de gedachtenis van Amalek van onder den hemel zult uitdelgen; vergeet het niet!”
Een opmerkelijk en angstaanjagend gebod en profetie. Zo gruwelijk waren de daden van Amalek tegen het volk Israël, dat er al in Exodus 17 staat: „Toen zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek, en leg het in de oren van Jozua, dat Ik de gedachtenis van Amalek geheel uitdelgen zal van onder den hemel.”
En koning Saul sloeg de Amalekieten, maar Saul èn het volk verschoonde Agag [èn ze hielden het beste van de buit voor zich]. Het zal toch eens zo zijn, dat inderdaad Haman op de een of andere manier een nakomeling is van deze Agag… Haman de Agagiet. Onmiddellijk na de weigering van Saul èn het volk om ook Agag met de scherpte van het zwaard te slaan en zo wellicht de geboorte van Haman als het ware te voorkomen, zegt de Heere dat het Hem berouwt dat hij Saul tot koning gemaakt heeft. In het licht van de geschiedenis van Esther is dat wat beter te begrijpen, dunkt me…
Hoe opmerkelijk is ook de zegening en profetie van Bileam, die door Balak de koning van de Moabieten werd opgetrommeld om het volk Israël niet te zegenen maar te vervloeken: Bileam zegt daar o.a. „Hoe goed zijn uw tenten, Jakob! uw woningen, Israël! […] Er zal water uit zijn emmeren vloeien, en zijn zaad zal in vele wateren zijn; en zijn koning zal boven Agag verheven worden, en zijn koninkrijk zal verhoogd worden.”

Haman de Agagiet. En Mordechai de Jood.

Het gaat hier om zuiver anti-semitisme eerder dan alleen om de verbolgenheid over Mordechai’s weigering voor Haman te buigen.

Haman beweegt koning Ahasveros om de Joden te laten uitroeien. En dan staat er die merkwaardige passage over het werpen van het lot voor het aangezicht van Haman van dag tot dag en van maand tot maand. Het lot, het Pur, waar de naam van het Joodse feest van afkomt (Purim) dat tot op de dag van vandaag door de Joden wordt gevierd. Waarschijnlijk probeerde Haman achter de dag te komen waarop hij het beste de Joden zou kunnen uitroeien. En het lot valt dan op 13 Adar, de laatste maand van het Joodse jaar. Als Haman bij de koning komt is het blijkbaar 13 Nissan, de eerste maand van het jaar. 11 maanden geeft de Heere Esther de tijd, als ik het zo mag zeggen, om in te grijpen bij de koning.
Eerst weigert Esther als Mordechai haar dat komt gebieden. Nee – je kunt niet zomaar naar de koning gaan; als je bezoek de koning niet aanstaat wordt je onmiddellijk ter dood gebracht. En wachten tot hij haar liet komen: ze was al in een maand niet meer bij de koning geweest.

Het antwoord van Mordechai op deze aanvankelijke weigering van Esther is zeer opmerkelijk. Het getuigt van een groot geloof, en zoals dikwijls: daarmee ook van een profetie. Mordechai zegt: verberg je maar niet achter het feit dat je koningin bent. Dat zal je niet beschermen als de SS op je deur bonkt… Als jij zult zwijgen, dan zullen de Joden op een andere manier worden uitgered. Maar jij zult omkomen. En denk je eens in: wellicht was het om deze reden alleen dat je koningin geworden bent!
Er zit hier een les in, die we niet graag horen. We zeggen wel vaak dat de Heere middellijk werkt, dat wil zeggen door middel van Zijn schepping en door middel van mensen, maar hoe vaak zijn wij bereid om het middel te zijn? Kiezen we niet allemaal van onszelf uit voor ons eigen hachje? Nemen we niet allemaal liever de boot naar Tarsis zoals Jona, in plaats van naar Ninevé gestuurd te worden?

De woorden van Mordechai missen op Esther in ieder geval hun uitwerking niet. Ze zal naar de koning gaan. Tijdens de maaltijd waar ze de koning èn Haman voor uitnodigt komt ze nog altijd niet tot echte vraag, maar ze nodigt haar twee gasten uit voor nog een maaltijd.
De stemming van Haman slaat snel om als hij na de eerste maaltijd huiswaarts keert – Zeer ingenomen met zich zelf met de schijnbare eer die hem, in zijn ogen terecht, gedaan is door Esther, en vervolgens zeer grimmig, als hij weer oog in oog komt met Mordechai die hem geheel geen eer geeft of waardig acht. Mordechai prikt als het ware door de zeepbel van zijn zelfvoldaanheid heen – een profetische houding als ik het zo mag zeggen.

Als Haman thuiskomt is zijn houding navenant: hij vertelt aan zijn vrienden en huisgenoten hoe groot hij wel niet is, maar dat dat alles niet baat, zolang Mordechai nog in de poort van de koning zit. Zijn vrouw weet raad – laat een grote galg bouwen, en zeg morgen tegen de koning dat men Mordechai daar aan moet hangen. Niet: vraag het aan de koning.

Hoe sterk is de hand van Heere hier zichtbaar, als juist in de nacht na de eerste maaltijd, de slaap Ahasveros niet wil bevatten, en hij uit z’n kronieken laat voorlezen. Het Boek der kronieken der koningen van Medië en Perzië, zoals het genoemd wordt in het laatste hoofdstuk van het boek Esther.
En dat dan juist de passage wordt voorgelezen over de samenzwering tegen het leven van Ahasveros, die door Mordechai is voorkomen. Het blijkt dat Mordechai daar nooit een passende beloning voor heeft ontvangen. En Haman, die natuurlijk denkt dat alle eer hem toekomt, en voor zichzelf het mooiste van het mooiste uitzoekt, mag de beloning noemen, die echter niet hem maar zijn aardsvijand Mordechai ten deel valt.

Treurig en met bedekt hoofd, zo staat er, keert Haman naar huis. En dan is de reactie van zijn vrouw Zeres plotseling zeer opmerkelijk: „Indien Mordechai, voor wiens aangezicht gij hebt begonnen te vallen, van het zaad der Joden is, zo zult gij tegen hem niet vermogen; maar gij zult gewisselijk voor zijn aangezicht vallen.”

Als Haman en de koning dan weerom bij Esther op de maaltijd zijn, vertelt zij dat zij en haar volk worden belaagd en dat men haar om wil brengen. Nu blijkt ook hoe verstandig het gebod van Mordechai is geweest dat Esther haar Jood zijn van den beginne niet mocht bekend maken – Haman zou zijn plannen sluwer gesmeed en verborgener hebben aangepakt. Nu is zijn ontmaskering als de belager van Esther èn haar volk des te duidelijker voor de koning.

En Haman weet ook waar hij moet zijn, om zijn komend lot af te wenden, hij valt Esther aan de knieën, die kennelijk nog aanligt op het bed aan tafel. Daardoor lijkt het de koning of Haman zich nu ook nog wil vergrijpen aan zijn koningin, wanneer hij de eetzaal weer binnen komt, kennelijk nog ziedend. Zijn lot is daarmee bezegeld.

Mordechai verwerft de positie die Haman had en rijst tot grote hoogte. En het wordt zo beschikt, dat op 13 Adar van dat jaar de Joden zich mogen wreken op hun vijanden, in plaats van dat zij worden uitgeroeid op die dag. Mordechai stelt ook in, dat deze dag in herinnering blijft als een feestdag onder de Joden. Om te gedenken dat de Heere de Joden uitredde uit de handen van Haman, de Jodenhater.

Er zijn nog vele Hamans gevolgd in de geschiedenis. Nog vele malen is het Joodse volk benauwd en verdrukt geweest tot stervens toe. Tot aan de dag van vandaag. Maar juist in onze tijd, nu zovele profetieën aangaande het volk Israël uit lijken te komen, mag het ook ons toch tot troost zijn, dat de Heere trouw is; ja dat Hij God is, „barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid.” En door de Here Jezus geldt dat eenieder die dat gelooft.
Ook in onze tijd redt de Heere uit. Is het niet opmerkelijk, dat in 1991 de Golf oorlog woedde tegen een nieuwe Haman, die zijn raketten neer liet komen op Israël, en dat de grondoorlog, die op 24 februari begon en 100 uur duurde, was afgelopen op het moment dat in Israël het Purim feest werd gevierd? Op 27 februari 1991 was het de zgn. vastendag van Esther en de dag erna het Purim feest…

Mag ik besluiten, luisteraars, met een zeer opmerkelijk citaat, wellicht kent u het, wellicht ook niet.

„Eens zal deze verschrikkelijke oorlog toch wel aflopen, eens zullen we toch weer mensen en niet alleen Joden zijn. Wie heeft ons dit opgelegd? Wie heeft ons Joden tot een uitzondering onder alle volkeren gemaakt? Wie heeft ons tot nu toe zo laten lijden? Het is God geweest die ons zo heeft gemaakt, maar het zal God ook zijn, die ons opheft. Als wij al dit leed dragen en er toch steeds nog Joden overblijven, dan zullen de Joden eenmaal van gedoemden tot voorbeelden worden. Wie weet mag het ons geloof nog eens zijn, dat de wereld en daarmee alle volkeren het goede leert en daarvoor, dáárvoor alleen moeten wij ook lijden.”

Dit werd geschreven door een Joods meisje dat ondergedoken zat, voor een andere Haman. Haar naam heeft u inmiddels geraden. Het was Anne Frank die deze opmerkelijk woorden op 11 april 1944 aan haar dagboek toevertrouwde.

God zal zijn volk opheffen. De Heere Jezus zal komen om, „de vervallen hut van David weder op [te] richten,” zoals de Heere door Zijn profeet Amos zegt: Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is ingestort, overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds.
En, om tot slot de apostel Paulus aan te halen uit het prachtige Romeinen 9: „Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden?”

Leven voor ons, uit de heidenen en voor Israël. Door het genade werk van de Heere Jezus Christus.

Zoekt den HEERE, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is, zoals Jesaja zegt. En Paulus voegt daaraan toe: „[…] God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen.”

God is getrouw. Zijn plannen falen niet.

De lof, en de heerlijkheid, en de wijsheid, en de dankzegging, en de eer, en de kracht, en de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen. (Op 7:12)

admin

,

---

Commenting is closed for this article.

---