De aankondiging van de geboorte van Simson behoort nu niet bepaald tot de meest bekende geschiedenissen uit het Oude testament. En toch doet alleen al de term ‘aankondiging van de geboorte’ een lampje bij ons branden. Bij zo’n aankondiging denken we toch onwillekeurig aan advent; De aankondiging van de geboorte van Johannes de Doper en de Heere Jezus.
Maar er zijn meer overeenkomsten. Zowel Elisabeth, de moeder van de Johannes als ook de moeder van Simson waren onvruchtbaar en op hoge leeftijd. En bij nadere beschouwing zijn er nog meer parallellen te vinden in de Schrift. Wat te denken bijv. van Sara en Izaäk, Hanna en Samuël; al die vrouwen waren tot op het moment van de aankondiging onvruchtbaar; en zelfs voor Maria, de moeder van de Heere Jezus geldt in zekere zin hetzelfde: haar ongehuwd zijn maakt het ten ene male onmogelijk dat ze zwanger kan zijn (in die tijd dan toch).
Telkens is er een Engel die de geboorte van een kind aanzegt, aan ouders die de hoop daarop al opgegeven hadden of nog niet opgevat. Toch zijn er interessante verschillen.
We lezen niet zo heel veel over de ouders van Simson. Van zijn moeder weten de naam niet eens; zijn vaders naam, Manoach, betekent “rust”, en die doet hij dan ook eer aan. Ook hier verschijnt de Engel des Heeren aan de vrouw met de boodschap “gij zult zwanger worden, en een zoon baren”, net als bij Maria; de geboorte van Johannes wordt aangekondigd aan zijn vader Zacharias.
Het meest uitgebreid wordt de belofte aan Abraham in de Schrift gestand gedaan. Hier gaat het niet alleen om een kind voor kinderloze ouders, maar zelfs het ontstaan van een heel volk; en een groot volk: talrijker dan het stof der aarde, de sterren der hemel en het zand der zee.
Keer op keer verzekert de Heere God Abra(ha)m dat Hij hem tot een groot volk zal stellen uit zijn zaad. (Gen 12:2, 7,13:15 e.v., ) Als we van een reactie van Abraham lezen daarop is het er een van gehoorzaamheid en geloof: in 12:7 en 13:18 bouwt hij een altaar na zo’n belofte. Pas in 15:2 uit Abraham voor het eerst ronduit zijn verwachting dat hij kinderloos zal sterven, gevolgd door hernieuwde beloften van de Heere en een verbond dat gesloten wordt.
Hier komt de twijfel van Sara, die God een handje wil helpen door Hagar aan Abraham te geven… De Heere verschijnt dan laatstelijk nog zelf aan de eikenbossen van Mamre, waarbij Sara lacht over het idee dat ze over een jaar een zoon zou baren. Maar ze schrikt er wel van. En de Heere trekt zijn belofte niet in…
Hanna is kinderloos en wordt getergd door de andere vrouw van haar man Elkana; zij doet de Heere een gelofte en zegt dat als de Heere haar een zoon zal geven, zij hem weer aan de Heere zal overgeven – geen scheermes zal op zijn hoofd komen. M.a.w. Samuel zal Nazirëer zijn, feitelijk op basis van de belofte van zijn moeder…!
Johannes, en ook Samuel en natuurlijk Simson waren Nazireër voor het leven. Meestal was men dat voor een bepaalde tijd, vanwege een bepaalde belofte. In Numeri 6 lezen we over de regelgeving mbt het Nazireërschap. Een man of vrouw die de Nazireër-gelofte had afgelegd zonderde zich af voor God (de naam Nazireër betekent ook ‘afgezonderde’). Geen sterke drank of iets van de druif mocht hij of zij drinken of eten, de haren laten groeien, zich niet verontreinigen door een lijk aan te raken. Na de tijd van de belofte moest de Nazireër bepaalde offerande brengen, waarbij alle soorten offers aan bod kwamen: Een zond- en brandoffer, een dankoffer en spijsoffer, drankoffer, beweegoffer. Dan wordt het hoofd geschoren en het haar wordt mee geofferd op het dankoffer. De priester legt delen van de offers op de handen van de Nazireër, en hij drinkt weer wijn. Daarna is de periode van het Nazireërschap beindigt.
Opmerkelijk is dat de moeder van Simson voor zijn geboorte een gedeelte van de Nazireër wetgeving op haarzelf gelegd ziet: „Zie nu, gij zijt onvruchtbaar, en hebt niet gebaard; maar gij zult zwanger worden, en een zoon baren. Zo wacht u toch nu, en drink geen wijn noch sterken drank, en eet niets onreins.” Op deze wijze wordt de kleine kennelijk nog voor zijn geboorte gewijd en afgezonderd voor de Heere.
De context waarbinnen de aankondiging van Simson plaats vindt is duidelijk aan de verzen aan het begin van het hoofdstuk: „De kinderen Israëls voeren voort te doen, wat kwaad was in de ogen des Heeren; zo gaf de Heere hen in de hand der Filistijnen veertig jaren.” Van het begin af is het duidelijk wat de reden is voor Simsons Narizeërschap, m.a.w. waarom hij apart wordt gezet: om te strijden tegen de Filistijnen, beter: „Hij zal beginnen Israël te verlossen”, zoals de Engel zegt.
Het is opmerkelijk dat de vrouw van Manoach kennelijk de Engel niet als Engel herkende, want als ze onmiddellijk het gebeurde aan haar man verhaalt, spreekt ze over een man Gods, die het aangezicht had als van een Engel. Dat geeft dan ook de nodige ruimte, en vrijmoedigheid voor Manoach, om de Heere te bidden en vragen om die man Gods weerom gezonden mocht worden, als bevestiging toch, en ook om nog meer te weten wat het knechtje zal moeten doen. De reactie van Manoach en zijn vrouw is er een van geloof. Het knechtje zal geboren worden. De vraag van Manoach is niet; och dat u dat ook tegen mij zoudt willen zeggen…
En God verhoorde de stem van Manoach, zo staat er. De Engel verschijnt weer, en weer aan zijn vrouw alleen, die haar man prompt gaat halen. Manoach vraagt weerom naar zijn aanstaande zoon, wat zal hij doen en hoe?
Het antwoord van de Engel richt zich echter op de plicht die zijn vrouw heeft in deze, nl. dat zij zich van de zelfde dingen onthoudt als Simson zijn hele leven zal doen.
Nog altijd is de ware gedaante van de Engel Manoach en zijn vrouw niet duidelijk. Het navolgende tafereel, dat Manoach een geitenbokje voor de gast wil bereiden doet denken aan het bezoek dat de HEERE zelf voor de eikenbossen van Mamre bracht aan Abraham, bij welke gelegenheid Sara lachte om de belofte dat ze over een jaar een zoon zou hebben. In tegenstelling tot Genesis 18:5 zegt de Engel des Heeren echter dat hij niet zal eten.
Hierna is toch m.i. de climax als Manoach de Engel vraagt naar zijn naam: Die is Wonderlijk. Daar staat dezelfde woordstam als in het bekende Jesaja 9:6: „Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder, en men noemt Zijn naam, Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.”
Als dan Manoach een geitenbokje en het spijsoffer offert, vaart de Engel in de vlam van het altaar op naar de hemel.
Het is Manoach en zijn vrouw dan zo wonderlijk geworden, dat ze op hun aangezicht vallen. Zij hebben de Heere gezien, is zijn overtuiging, en dus zullen ze de dood sterven. Maar zijn vrouw zegt, als de Heere dat had willen doen, had hij ons offer niet aangenomen en ons deze dingen niet verteld.
Manoach’s offer is aangenomen, het vuur stijgt op naar de hemel. Wat in het vuur opstijgt is de Engel des Heeren zelf, en daarmee is dit een hoogtepunt in alle offerdienst in het Oude Testament; want alle offers brengen toch op telkens weer een andere manier een aspect van het offer van de Here Jezus in beeld. In dit offer van Manoach is het het offer van de Here Jezus zelf dat de Heere aangenaam was, en in het vuur van het altaar opging naar de hemel.
Wat een wonderlijke troost dat de Heere zo vaak oude en zelfs tot dan toe kinderloze mensen inzet in zijn heilsplan. Onze reactie op zo’n belofte kan er een zijn van geloof en vertrouwen, aanvaarding en lofprijzing, of ongeloof en twijfel. Wat een heerlijke genade, dat ook Zacharias voor zijn twijfel weliswaar wordt gestraft met stilzwijgen, en dat ook Sara scherp wordt toegesproken door de Heere, maar dat de Heere Zijn heilsbeloften niet intrekt, hoeveel wij daar ook aan twijfelen.
Wat een genadig God.