In een paginagroot interview in het RD van 15 nov 2009 (Een ander Adres) laat S.M. de Bruijn de Gereformeerde Gemeente-predikant ds. A. Schreuder aan het woord. Hij uit daarin zijn moeite met het vaccinatieprogramma en de oproep daartoe van rijkswege i.v.m. de Mexicaanse griepepidemie.
In een ogenschijnlijk evenwichtig betoog komen alle principiële argumenten voor en tegen vaccinatie aan de orde. De eigen verantwoordelijkheid, de afhankelijkheid van God, de verantwoordelijkheid voor anderen. “Liever worstelen [..] bij de grote Heelmeester, dan op iets betrouwen naast de Heere” lijkt zijn conclusie te zijn.
Ik denk dat de grote moeite die ik heb en ik vermoed velen met mij hebben met deze conclusie, juist die tegenstelling is. Een alinea verder: “Als mensen er niet meer uitkomen en toch tot vaccinatie overgaan, dan moeten we hen niet als afvalligen bestempelen. Ook zij moeten leren die afhankelijkheid te beleven”. Deze typering is eigenlijk stuitend. De mogelijkheid dat mensen juist in gebed uit die worsteling komen met de overtuiging dat ze de plicht hebben, naar hun gezin en hun direct omgeving om wel van die vaccinatie gebruik te maken, behoort kennelijk niet tot de mogelijkheden. Even goede vrienden, maar toch niet helemaal. Diegene die wel voor vaccinatie kiezen zoeken hun heil buiten de Heere…
Een ander element dat bevreemding wekt, is de beperking die Gods schepping kennelijk krijgt opgelegd vanuit de interpretatie van Zondag 10. Als God de Onderhouder is van heel Zijn schepping, waarom zouden vaccinaties daar dan geen onderdeel van zijn? Het hele idee van de vaccinatie is ontdekt in de schepping, niet bedacht. Het beroemde verhaal van de melkmeisjes, die geen pokken kregen, omdat ze, met wondjes aan hun handen en al, koeien molken, die koepokken hadden. Daar komt het woord zelfs vandaan (vacca is Latijn voor “koe’). Dat middel heeft de Schepper gegeven om het immuunsysteem, dat Hij ook ontworpen heeft, aan te zetten tot het aanmaken van anti-stoffen.
Ik denk dat Da Costa (weer eens) gelijk heeft gehad, als hij niet het middel, maar het verkeerde gebruik ervan bekritiseerde. Een vergelijking met de Titanic schiet mij te binnen: De schepen van deze zgn. Olympic-klasse hadden een revolutionaire scheiding in compartimenten over het hele schip van voor- tot achtersteven, bedoeld om bij een lek in één deel, dit te kunnen afsluiten, zodat het schip zo goed mogelijk bleef drijven in zo’n geval. Is het verkeerd geweest om een zo veilig mogelijk schip te ontwerpen? Of getuigt het van meer ‘afhankelijkheid’ om met de boegdeuren van een grote veerboot open, de haven van Zeebrugge bij ruw weer uit te varen?
Het was verkeerd (op zijn zachtst gezegd), dat er (in de pers) van de Titanic gezegd werd, dat zelfs God hem niet tot zinken kon brengen. Maar niet dat men een poging deed om zulke veilige schepen te maken. En evenmin dat er na die ramp in 1912 voortaan wèl voldoende reddingsboten werden geïnstalleerd. Reddingsboten, die vooruit grijpen op een ramp…