Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn

16 April 2009, 03:24

“Heere, wilt u ons maar bekeren”. Een veel gehoord gebed in bepaalde kringen. Kennelijk gaat dat gebed terug op bovenstaande titel van dit stukje. Een citaat uit Jeremia (31:18). Efraïm wordt daar aangehaald. De Heere spreekt bij monde van Jeremia: “Ik heb wel gehoord, dat zich Efraim beklaagt, zeggende: Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf. Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE, mijn God!” De ‘Ik’ is in eerste instantie uiteraard de Heere. Zo blijkt uit het vers ervoor (“spreekt de Heere”) – en die rede loopt nog door in vers 18. Het tweede ‘ik’ en ‘mij’ slaan op Efraïm, die inmiddels “aan het woord” is gekomen.

Roept de Bijbel ons inderdaad op om te bidden om bekering? Te vragen aan de Heere of Hij ons bekeert? Let op: dit is niet hetzelfde als te vragen wie er nu eigenlijk wat doet – of God bekeert of dat de mens zich bekeert. Die vraag kan een ieder die de Heere kent, beantwoorden, maar dat is niet de vraag die wij hier stellen. Maar wel: waartoe roept de Schrift ons op?

De vraag is belangrijk, want bidders van het bovenstaande gebed hebben sterke papieren. Het staat er toch maar: Efraïm bidt om bekering, en hij doet het op grond van de prachtige belofte: “Want Gij zijt de HEERE, mijn God.” Adonai Elohai staat er echt: Mijn God. Niet alleen de Schepper van het heelal, de Heere der Heirscharen, van de hemelse legermachten. Maar mijn God.

En als in vers 20 de ‘rede’ van Efraïm stopt en de Heere zelf weer spreekt, volgen de zeer ontroerende woorden: “Is niet Efraim Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind ?” Woorden die de Heere ook spreekt van de Heere Jezus…

Dus wat moeten we dan bidden?

Als we de Schrift nauwkeurig lezen, vallen nog meer zaken op. Er zijn zeer vele passages in de Schrift die met bekering van doen hebben. Maar het is opmerkelijk, dat dat altijd in een gebiedende sfeer gezegd wordt door de Heere aan de mensen. Ofwel een rechtstreekse oproep tot bekering, “Bekeer u, O Israël”, “Bekeer u dan van deze uw boosheid”; als belofte: “Zo gij u bekeert tot de Almachtige, gij zult gebouwd worden”; of als dreiging: “Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten”. “Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?”

Van de honderden keren dat van bekering sprake is in de Schrift gaat het bijna altijd om een opdracht aan de mensen. Alleen Jeremia gebruikt daarnaast ook dit gebed, van Efraïm en ook van heel Israël in Klaagliederen (5:21).

Als we het gebed van Efraïm helemaal lezen valt iets nieuws op: “Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf. Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE, mijn God ! (19) Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekend gemaakt, heb ik op de heup geklopt, ik ben beschaamd, ja, ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb.” Wat voor onze 21e -eeuwse taal-ogen niet snel duidelijk is, is de tijd van het werkwoord in de bijzin, ‘nadat ik bekeerd ben’. Uit het geheel blijkt het echter wel: “nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad”. Wij zouden nu zeggen: “nadat ik bekeerd was, heb ik berouw gehad”. Efraïm spreekt hier over een gebeurtenis in het voltooid verleden. Die radicale omkering naar God toe, die wedergeboorte, is een onomkeerbare en daarmee eenmalige zaak. Dat blijkt ook uit ‘zo zal ik bekeerd zijn’. Het staat vast, zijn naam in Gods handpalmen gegrift.

Efraïm is getuchtigd door God en heeft berouw gehad. Waarom tuchtigt de Heere Efraïm? Omdat Hij Efraïm weer wil herstellen in de relatie met Hem. Die relatie was er al, kennelijk. En Efraïm verlangt er naar terug! De schaamte over zijn zonde gaat samen met het gemis naar de gemeenschap met Hem.

Daarom kan hij ook spreken van Adonai Elohai! De Heere is en was al zijn God…

Ook het gebed in Klaagliederen valt in die categorie. Als er één geval is van een jammerklacht om het gemis van vroeger gesmaakte eenheid, van de nabijheid bij en van de Heere dan zijn het de Klaagliederen van Jeremia. Jeremia die zijn hele leven opriep tot bekering, klaagt nu, nadat de ramp over zijn volk gekomen
is.

Niet komen tot die eerste, eenmalige, radicale, onomkeerbare omkering, die schuldbelijdenis, die knieval voor de heerschappij en het recht van God, is bewust blijven in het oude leven. Vasthouden aan de zonde.

Bidden om die eerste, eenmalige omkering, zonder dat je je omkeert, komt dus neer op het willen blijven staan in de oude stand. Vooralsnog willen blijven in het oude leven.

Een gebed om die eerste, eenmalige, onomkeerbare omkering, die bekering, lijkt een gebed om iets dat je toch nog toe ontglipt is. Iets dat je onthouden is.

Maar de oproep is om je om te keren naar God toe. Ook de verzen van Jeremia vormen geen oproep om te bidden om bekering, maar een verlangen tot terugkeer. En daardoorheen klinkt voor eenieder die nog in dat oude leven is (willen) blijven staan, om zich om te keren, zich op te maken en zich te verootmoedigen.

En die oproep liegt er niet om. Is ‘bekeert u’ de algemene verwoording van dit bevel, het wordt ook anders, nog directer gezegd: “Werpt van u weg al uw overtredingen, waardoor gij overtreden hebt, en maakt u een nieuw hart en een nieuwen geest;” (Eze 18:31)

Bekeren is niet alleen een zich naar God toewenden. Het is het aan de kaak stellen van de oude mens. Van de huidige levenswandel. Een afkeren en afkeuren van je huidige staat. Van wie je nu bent. Dat is niet alleen ‘onmogelijk’ – dat is zo’n verheven en versleten woord. Laten we eerst maar eens vaststellen dat het ook in praktische zin erg pijnlijk is… Het snijdt. Ik kan niet blijven wie ik ben. Ik moet afstand nemen van waar ik nu waarde aan hecht.

Het is vreselijk belangrijk om je dat te realiseren, als je meent door de Schrift opgeroepen te worden om te bidden om een omkering tot God. Het gevaar is erg groot, dat je twee meesters dient. Bewust of onbewust.

admin

,

---

Commenting is closed for this article.

---