Overdenking kerkradio – nav Hand 11:26-30
lezen Hand 11:19-30
Luisteraars
Barnabas heeft Paulus opgezocht in Tarsen en daarna zijn ze samen naar Antiochië gegaan, en daar bleven ze een heel jaar. De volgelingen van de leer van de Apostelen worden hier voor het eerst `christenen` genoemd. Dat is een detail waar je snel overheen leest. Veelal werd de nieuwe leer aangeduid met de term “de weg van de Heere”, of “de weg van God” en in meerdere plaatsen in Handelingen zelfs kortweg als `de weg`. Zelfs Saulus vraagt vòòr zijn bekering brieven voor de synagogen in Damascus om hen die van de weg waren te kunnen vervolgen.
Maar hier dus voor het eerst `Christianos`. Een interessante notitie voor de geïnteresseerde in namen en de oorsprong van namen. Maar dat `werden genoemd` suggereert dat de omgeving, de buitenwacht die naam gaf. De leerlingen werden naar de Meester genoemd, en niet naar de Leer of naar de apostelen. Over ‘een open brief van Jezus zijn’ gesproken.
En dan komen er profeten uit Jeruzalem naar de gemeente in Antiochië. Er is niet zo vaak sprake van profeten in het Nieuwe Testament. Van Anna, de dochter van Fanuël staat dat ze profetes was. Profeteren is vaak: de woorden van God spreken. Het is geweldig om te zien waar haar `profetie` in zit: ze belijdt de Heere, en vertelt het tegen allen die de verlossing in Jeruzalem verwachten. Hier zou je lang bij stil kunnen blijven staan, maar het gaat ons hier niet om vanavond.
Een van onze profeten in Handeling 11 wordt met name genoemd, en in Hand. 21 weer. Agabus. De woorden van God die hij door mag geven zijn een profetie in de zin van een voorzegging. Er komt een grote hongersnood over de wereld, die ook gekomen is onder keizer Claudius, zo voegt Lucas toe.
Als er zo’n uitgebreide hongersnood is geweest moet die toch ook in wereldse bronnen uit die tijd vermeld zijn? De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus die in de 1e eeuw leefde vermeldt dat een zekere koningin Helena van Adiabene, die tot het Jodendom was overgegaan, in Jeruzalem was om te bidden in de tempel, en tijdens dat verblijf, tijdens die hongersnood kennelijk, stuurde ze dienaren naar Alexandrië om grote hoeveelheden graan te kopen.
Ook van Keizer Claudius is bekend dat hij meerdere maatregelen genomen heeft om de honger te bestrijden. Hongersnood vroeger zowel als nu is vaak een probleem van logistiek, van verspreiding van voedsel. In Afrika leiden bepaalde delen zware hongersnood, terwijl in het westen de winkels vol liggen. Zo ook in de Romeinse tijd: door een serie misoogsten was er groot gebrek aan graan over de hele antieke wereld. Alleen in Egypte was kennelijk genoeg. Elk schip dat graan vervoerde werd bevoordeeld, vooral in de wintermaanden, wanneer de Middellandse zee veel ruwer was. Schepen die juist dan graan in brachten waren door de keizer verzekerd voor schipbreuk in de winterstormen. De scheepseigenaar genoot belasting voordeel, als hij alleen zgn. `Latijnse rechten` had, werd hij Romeins staatsburger gemaakt, als het een vrouw was kreeg ze dezelfde privileges als een moeder van vier kinderen…
Zo hoog zat de nood kennelijk, en die maatregel is blijkbaar van grote invloed geweest. Daarvan kunnen we nog een frappant voorbeeld zien in de Bijbel en daarbij zijn we van onze wereldse bronnen weer terug in Handelingen. Het schip dat Paulus naar Rome vervoerde en uiteindelijk schipbreuk leed op Malta had 276 mensen aan boord. Bepaald geen vrachtschip met een paar passagiers; maar we lezen toch dat het schip graan een boord heeft op deze moeizame winterreis, en dat was niet slechts mondvoorraad, want we lezen in hoofdstuk 27:38, dat men om het schip te lichten het koren overboord wierp. Dat schip was ook weer afkomstig uit Alexandrië. En wellicht viel het onder de keizerlijke verzekeringsgaranties en wellicht is daar een grond in te vinden waarom men Paulus’ raad in de wind slaat om ter plekke te overwinteren en men toch probeert een haven op Kreta te bereiken, met desastreuze gevolgen…
Wat gebeurt er echter wanneer Agabus deze hongersnood voorspelt? Onmiddellijk besluiten de discipelen om een inzameling te houden en te sturen naar de broeders in Judea. Opmerkelijk. Dat is het eerste waar ze aan denken, kennelijk.
In de brieven van Paulus (aan o.a. de Corinthiers en Romeinen) zijn Macedonië en Achaje steeds een voorbeeld van hen die bereidwillig offeren (Macedonië zelfs `bovenmate`) voor de gelovigen in Jeruzalem. In de tweede brief aan Corinthe (hoofdstuk 8 en 9) houdt Paulus ze dat bewust voor: jullie zijn in alles overvloedig, dus wees dat ook in deze gave.
In Romeinen 15 staat er zelfs bij waarom de gemeente in Judea zo moet worden bedacht: `want indien de heidenen aan hun geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, zo zijn zij ook schuldig hen met lichamelijke goederen te dienen`. M.a.w. de heidenen (in Griekenland) zijn deelachtig geworden aan de geestelijke goederen van de Joden, lees: de Heere Jezus en Zijn geestelijke gave (eerst de Jood en dan de Griek).
Agabus spreekt de woorden van God en de gemeenten beginnen, vooraf, in te zamelen.
Het doel van de gave van de Geest hier, de gave van de profetie, lijkt toch heel concreet om die in Antiochië tot een inzameling te brengen voor de gelovigen in Judea. Wij beklagen ons er wel eens over dat er zo weinig doorwerking van de Heilige Geest is, zo zeggen we dan. Ik denk wel eens, dat wij ons misschien niet altijd realiseren wat dat van ons zal vergen. Ik ken het verhaal van iemand die zo graag wilde dat hij de gave van genezing had. En, zei iemand toen tegen hem: wat ga je dan doen? Zeg je je baan op, om alle ziekenhuizen langs te gaan?
De Heere geeft een opdracht, en de daarbij behorende gave. Veel christenen zijn op zoek naar welke gave zij ontvangen zouden hebben. Misschien is het raadzamer te zoeken naar welke opdracht de Heere u geeft. Die geestesgave is in meer dan één opzicht een `gegeven`. Ik meen dat de Heere zal geven wat nodig is. Niet meer en ook niet eerder. Ook niet vóór het nodig is. Gaven van de Heilige Geest zijn niet als losse nummers verkrijgbaar. Ik weet niet hoe het met u zit, luisteraars, maar ik weet dat ik enorm naast m’n schoenen zou gaan lopen.
Dat het ons gebed zij, dat wij, hoe jong of oud, gezond of ziek we ook zijn, onze opdracht leren verstaan, en de gaven die God ons geeft, naast onze talenten, daarbij te gebruiken. Dat kan zijn dat u naar Centraal Azië moet gaan om aan een Bijbelvertaling te werken, en het kan zijn, dat u, op uw ziektebed, voor het behoud van uw buurman bidt.
Laat ons leven gevuld zijn met dat gebed, en ik ben er van overtuigd, dat de Heere het u bekend zal maken.